Roel Sillevis Smitt
jurist en werkgroepsecretaris
NB Deze uitspraak gaat verder dan de eerste twee uitspraken die na het arrest van het Europese Hof van 15 oktober 2009 werd gedaan. De eerste was inzake een veehouderij in Uden van 16 december 2009 en de tweede ABRvS 13 januari 2010 inzake een vrijstelling voor het bouwrijp maken van de oostlob van het bedrijventerrein Schiphol Logistics Park.
Het college van burgemeester en wethouders van Rucphen heeft een revisievergunning op grond van de Wm verleend voor een vleesvarkenshouderij van in totaal 2.952 gespeende biggen, 4.932 vleesvarkens (of in de plaats van gespeende biggen bij elkaar 6.478 vleesvarkens), 888 opfokzeugen en 2 paarden. De uitbreiding bestaat volgens het college uit 1.641 vleesvarkens en 240 opfokzeugen. Dit wordt in beroep betwist (hierna onder 1). Verder wordt aangegeven dat ook indien het initiatief onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. 1994 blijft in dit geval (minimaal) een m.e.r.-beoordeling had moeten worden gedaan (hierna onder 2).
Overwegingen van de bestuursrechter
Na het nagaan of appellanten wel ontvankelijk zijn in hun beroep, komen de volgende vragen in verband met de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. 1994 aan de orde:
Ad 1
In casu is er geen sprake van de oprichting van een nieuwe installatie sprake (in de zin van de definitiebepalingen van onderdeel A, onder 2, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994). De varkens van stal 6 hoeven dus niet te worden meegeteld.
Ad 2
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 15 oktober 2009 dient voor de vraag of een m.e.r. had moeten worden doorlopen, behalve naar de drempelwaarde gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in Bijlage III van de M.e.r.-richtlijn. Enkele factoren die daarin worden genoemd zijn de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor onder meer Natura 200-gebieden, en de orde van grootte van het effect van het project.
Het is niet gebleken dat naar deze of andere factoren van bijlage III is gekeken, die in dit geval mogelijk aanleiding zouden kunnen geven tot het opstellen van een MER. De appellanten hebben gewezen op de in bijlage III genoemde omstandigheden, zoals de cumulatie van stand, de omvang van de uitbreiding en de liggen in de nabijheid van een natuurgebied, die wellicht aanleiding kunnen even tot het opstellen ven een MER.
Uitspraak
Het beroep is gegrond. De revisievergunning wordt vernietigd omdat het, nu het college factoren van bijlage III die mogelijk aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER niet bij de beoordeling heeft betrokken, is het besluit, voor zover is gesteld dat geen MER opgesteld hoeft te worden, in strijd met artikel 3:46 Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. De overige beroepsgronden hoeven geen bespreking meer.