243. Berging en verwerking baggerspecie provincie Zeeland (Koegorspolder)

In het Beleidsplan waterbodems en baggerspecie voor Zeeland (1994) is het te voeren beleid ten aanzien van preventiemaatregelen, sanering van waterbodems, verspreiding van onderhoudsspecie en de verwerking en berging van verontreiniging baggerspecie vastgelegd.  Het onderdeel verwerking en berging is bij de voorbereiding van dit plan losgekoppeld van de overige onderwerpen en ondersteund met een m.e.r.-procedure. In de gehele procedure zijn in drie fasen MER'en opgesteld, te weten: MER 1e fase: inperking van alternatieven voor de verwerking van verontreinigde waterbodems en een eerste inperking van 48 naar acht locaties; MER 2e fase: definitieve selectie van één of twee locaties voor baggerspecieberging mede in relatie tot depotvorm (C18.1); MER 3e fase: inrichting van één of twee locaties (C18.3). Bij de inrichting zijn naast specieberging als activiteiten kleirijping en zandscheiding voorzien. Na voltooiing van deze procedure is een aanvullende procedure gestart waarin de baggerspecieverwerkingsmethoden centraal staan. Hiertoe is besloten de richtlijnen van het MER derde fase aan te vullen en daarbij advisering van de Commissie m.e.r. te gebruiken. Ongeveer parallel aan de procedure ter aanvulling van (de richtlijnen voor het) derde MER voor de inrichting van de baggerbergings- en -verwerkingsactiviteiten startte een procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan voor de gehele Koegorspolder, waarvoor eveneens m.e.r. werd gebruikt.  

Procedure en adviezen

Richtlijnen
14-09-1989 Ter inzage legging van de informatie
14-09-1989 Datum kennisgeving
13-11-1989 Advies uitgebracht
Advies voor richtlijnen
Toetsing
29-05-1991 Kennisgeving MER
29-05-1991 Ter inzage legging MER
21-08-1991 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie m.e.r.
10-09-1991 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsingsadvies
Toetsing a
21-11-1994 Kennisgeving MER
21-11-1994 Ter inzage legging MER
24-02-1995 Toetsingsadvies uitgebracht
27-02-1995 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie m.e.r.
Toetsingsadvies
Toetsing b
27-11-2001 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie m.e.r.
07-12-2001 Kennisgeving MER
07-12-2001 Ter inzage legging MER
21-02-2002 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing b
Toetsingsadvies
25-07-2002 Advies uitgebracht
Richtlijnen c

Opmerkingen bij de advisering

In het eerste MER (1991) is een strategische studie verricht naar verwerkingsmogelijkheden van baggerspecie en heeft een eerste selectie plaatsgevonden van 48 naar zeven locaties die geschikt zouden zijn voor realisatie van een depot. In haar tussentijds advies over het MER eerste fase plaatste de Commissie enkele zwaarwegende kanttekeningen bij de manier waarop de selecties in de eerste fase hebben plaatsgevonden. De kritiek betrof vooral het ontbreken van voldoende informatie over de aard, samenstelling, herkomst en hoeveelheden van te bergen specie, het onvoldoende rekening houden met beschikbaar komen van nieuwe technieken voor reiniging en hergebruik en het selecteren van locaties op basis van andere aspecten dan milieuhygiënische aspecten. Naar aanleiding van dit advies heeft de provincie een antwoordnota opgesteld bij het MER eerste fase. Hierin reageerde zij op onder andere op de door het commentaar van de Commissie. 

 

In het tweede MER (1995) zijn zeven potentiële locaties vergeleken en heeft een definitieve selectie plaatsgevonden van twee voorkeurslocaties voor het depot. De Commissie constateerde in haar toetsingsadvies dat MER tweede fase voldoende basis bood om milieuaspecten bij de besluitvorming volwaardig mee te laten wegen. Zij constateerde een aantal tekortkomingen, die naar haar mening bij de besluitvorming een nadere toelichting zouden behoeven. Geadviseerd werd zo'n toelichting te geven op

  • de afweging tussen één centraal depot van 7,5 miljoen m3 ten opzichte van twee depots van 3 tot 4 miljoen m3;
  • de milieugevolgen van eventuele interim-depots of gefaseerde aanleg;
  • de milieugevolgen van opslag van vrijkomend materiaal;
  • de milieugevolgen als gevolg van verwijdering van consolidatiewater;
  • aanbevelingen voor het MER derde fase. In haar toetsingsadvies over het tweede MER heeft de Commissie aanbevelingen opgenomen voor het derde, het inrichtings-MER.
Op basis van het MER heeft de provincie Zeeland in 1995 besloten de voorkeurslocatie uit het MER, de Koegorspolder (ten zuiden van Terneuzen), in te richten voor opslag en verwerking van baggerspecie.

 

Het MER derde fase (2001) richtte zich op de inrichting van het depot met verwerkingsmogelijkheden op de locatie Koegorspolder. Dit MER bood naar de mening van de Commissie voldoende informatie voor de besluitvorming. In haar advies sprak de Commissie o.a. waardering uit voor de wijze waarop de landschappelijke effecten waren beschreven. Zij gaf de volgende aanbevelingen voor de besluitvorming:

  • de milieueffecten van een combinatie van alternatieven uit het MER, namelijk een verlaagd depot mét kades te vergelijken met de in het MER beschreven alternatieven en op basis van deze vergelijking de keuze voor het voorkeursalternatief opnieuw te beargumenteren. Dit verlaagde depot mét kades werd namelijk door de Commissie als het mma gezien;
  • meer peilpunten benedenstrooms aan de oostzijde van het depot te realiseren, deze met een hogere frequentie te bemonsteren en op meer parameters (met name op organische componenten) te analyseren om de risico’s van verspreiding te minimaliseren en tijdig adequate maatregelen te kunnen treffen als dat nodig zou zijn;
  • na te gaan of er mogelijkheden zijn om het overloopwater van de beunschepen te bewerken zodat het slib uit dit overloopwater wordt verwijderd. De lozing van slib leidt tot aanzienlijke vertroebeling van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en noodzaakt tot herhaald baggeren op de afmeerlocatie en in het vaargedeelte. Daarnaast neemt ook de hoeveelheid vervuild slib toe doordat dit “schone” slib zich mengt met het vervuilde slib op de bodem.
  • bij een keuze voor een variant met tijdelijke opslag in het gebied tussen de spoordijk en het kanaal, te verifiëren welke waardevolle soorten en beschermde soorten aanwezig zijn en zonodig ontheffing aan te vragen op basis van de Natuurbeschermingswet.
 

Voor de aanvulling van het MER derde fase met verwerkingstechnieken gebaseerd op koude of thermische immobilisatieprocédés adviseerde de Commissie vooral het accent te leggen op:

  • een helder beeld van de te nemen besluiten;
  • duidelijke criteria waaraan oplossingen van de baggerproblematiek;
  • een eventuele actualisering van kwantiteits- en kwaliteitsgegevens van de Zeeuwse bagger
  • massa- en energiebalansen; informatie voor een doelmatigheidsbeoordeling; andere milieueffecten.
 

Eind mei 2003 werd bekend dat staatssecretaris Schultz van Verkeer en Waterstaat de plannen om met rijkssubsidie een baggerberging en –verwerkingsfaciliteit op de Koegorspolder te laten komen, te duur en juridisch te complex vond. De kosten zouden hoger zijn dan geraamd vanwege extra verlangens van de gemeente Terneuzen; daarnaast had de landsadvocaat de combinatie van opslag en productie ontraden omdat daarin staatssteun te ontdekken zou zijn.

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

Compaan
ir. Anton Costerus
ir. Geense
dr. Marjan van Herwijnen
dr. Ron Janssen
dr. Jan Joziasse
drs. Rob Lambeck
ir. Evert Mulder
prof. Rietveld
mr. Daan Samkalden
ir. Kuindert van der Spek
ir. John Stans

Voorzitter: dr. ir. Gerrit Blom
Werkgroepsecretaris: drs. Michiel Odijk

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Zeeland
Rijkswaterstaat

Bevoegd gezag
Zeeland
Rijkswaterstaat

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Zeeland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C18.1 tot 1-4-2011: Beleid over afvalverwijderingsmethode, stort of locaties
C18.3 tot 1-4-2011: Stort baggerspecie >= 500.000m3, klasse >= 3

Bijgewerkt op: 31 aug 2007