ECLI:NL:RVS:2012:BW9573

Betreft Bestemmingsplan Hotel Gronsveld
Datum uitspraak 27-06-2012
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig (tussenuitspraak)
Trefwoorden m.e.r.-beoordeling, recreatievoorzieningen, bestemmingsplannen, hotels
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201108336/1/T1/R1
JM 2012, 130 met noot Van Velsen

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Een conferentieruimte valt niet onder de oude categorie recreatieve en toeristische voorzieningen.

Opm. Mogelijk kan uit deze uitspraak worden afgeleid dat omvang, ook onder de D-drempel, een rol kan spelen bij m.e.r.-beoordeling. De Afdeling bestuursrechtspraak betrekt namelijk in casu bij de vraag of hier sprake kan zijn van andere factoren (lees: andere factoren dan omvang) als bedoeld in Bijlage III van de M.e.r.-richtlijn, de beperkte omvang van het project. Dit lijkt wat vreemd kijkend naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 5 oktober 2011 inzake het bestemmingsplan Ceintuurbaan V in Zwolle (zaaknr. 201007860/1/R1). In een latere uitspraak van 25 juli 2012 (zaaknr. 201102875/1/A4) kent de Afdeling aan de omstandigheid dat een drempelwaarde voor het maken van een MER slechts in geringe mate wordt onderschreden, geen zelfstandige betekenis toe.

Casus

Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad van de gemeente Gronsveld het bestemmingsplan "Hotel Gronsveld" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van perifere detailhandel (hierna: PDV) en grootschalige detailhandel (hierna: GDV) met een brutovloeroppervlakte (hierna: b.v.o.) van maximaal 13.000 m2, een hotel en een aantal leisurefuncties. De buurgemeente Maastricht en anderen betogen onder meer dat beoordeeld had moeten worden of een MER had moet worden gemaakt (hierna: m.e.r.-beoordeling). Maastricht wijst er op dat ook bij het niet overschrijden van de in het Besluit m.e.r. opgenomen drempelwaarde met betrekking tot toeristische recreatieve voorzieningen de raad had moeten motiveren waarom geen m.e.r.-beoordeling had moeten worden gemaakt. Appellanten wijzen op het grote aantal bezoekers van de GDV en de daarmee samenhangende verkeersbewegingen. Volgens hen hadden de GDV en de toeristische recreatieve voorzieningen als totaalconcept moeten worden beschouwd bij de vraag of een m.e.r.-beoordeling had moeten worden gemaakt. Ook de ligging van het plangebied naast de A2 had volgens Maastricht hierbij moeten worden betrokken.
De raad stelt zich op het standpunt dat geen m.e.r.-beoordeling hoefde te worden gemaakt. omdat bij de vaststelling van het bestemmingsplan alle milieuaspecten zijn betrokken en dat gelet op de uitkomsten van de onderzoeken besloten is geen m.e.r.-beoordeling te maken.

Opm. In deze samenvatting komen alleen de m.e.r.-aspecten aan bod. De uitspraak is gedaan onder oud recht. Categorie D10 is thans veranderd.

Overwegingen van de bestuursrechter
Over de m.e.r.-beroepsgronden wordt door de Afdeling bestuursrecht het volgende overwogen:

  • ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wm in samenhang bezien met artikel 2, tweede lid, van het Besluit m.e.r. worden als activiteiten waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of een MER moet worden gemaakt, aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.;
  • in onderdeel D is in categorie 10.1 (oud) bepaald dat beoordeeld dient te worden of een MER dient te worden gemaakt, in het kader van het bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg van een recreatieve of toeristische voorziening die 250.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt dan wel een oppervlakte beslaat van 25 hectare of meer;
  • in onderdeel D is in categorie 11.2 (oud) bepaald dat beoordeeld dient te worden of een MER dient te worden gemaakt, in het kader van het bestemmingsplan dat voorziet in de uitvoering van een stadsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, met een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Vervolgens: uit de plantoelichting en de notitie "Notitie verkeersaantrekkende werking bestemmingsplan 'Hotel Gronsveld'" van Plangroep Heggen B.V. van 18 december 2007 (hierna: de notitie verkeersaantrekkende werking) blijkt dat de gemeenteraad ervan is uitgegaan dat de recreatieve of toeristische voorzieningen in het plangebied minder dan 250.000 bezoekers per jaar aantrekken. Naar het oordeel van de Afdeling kan, anders dan appellanten betogen, een conferentieruimte niet worden aangemerkt als recreatieve of toeristische voorziening. Verder staat vast dat het plangebied ongeveer 4 hectare bedraagt en dat de toegestane bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel maximaal 13.000 m2 BVO bedraagt. Gelet hierop worden de drempelwaarden uit onderdeel D, categorieën 10.1. en 11.2. niet overschreden.

Verder is niet gebleken van andere factoren als bedoeld in bijlage III van de M.e.r.-richtlijn. Hierop moet gelet worden in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 2009 (zaaknr. C-255/08). Dit arrest zegt dat ook bij het niet overschrijden van een drempelwaarde toch een m.e.r. -beoordeling moet worden gemaakt. Hierbij betrekt de Afdeling dat de te realiseren GDV zodanig beperkt van omvang is dat ook wanneer het met de toeristische en recreatieve voorzieningen als totaalproject zou moeten worden beschouwd, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken. De verwijzing van Maastricht naar de ligging van het plangebied naast de A2 geeft geen grond voor een ander oordeel omdat Maastricht niet heeft onderbouwd waarom de raad hierin aanleiding had moeten zien een m.e.r.-beoordeling te maken.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen m.e.r.-beoordeling hoefde te worden gemaakt.

Uitspraak
Op andere gronden is het bestemmingsplan in strijd met het recht vastgesteld. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen (bestuurlijke lus). Hiervoor krijgt de gemeenteraad zestien weken na deze tussenuitspraak de tijd