ECLI:NL:RVS:2007:BA5998

Betreft Bestemmingsplan “Bangert en Oosterpolder”
Datum uitspraak 25-05-2007
Rechtsprekende instantie  Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Voorlopige voorziening
Trefwoorden Hoorn, woningbouw, bestemmingsplannen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200608226/2
JM 2007, 106 met annotatie van Van Velsen

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

Als in een eerdere rechterlijke procedure opmerkingen inzake m.e.r. geen doel hebben getroffen, moeten er goede gronden zijn om ten behoeve van een voorlopige voorziening, bedoeld om een andere fasering af te dwingen, alsnog opmerkingen over de m.e.r.-procedure of de inhoud van het MER te maken. Het wachten is op de uitspraak in de bodemprocedure.

Casus

Bij besluit van 31 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Hoorn het bestemmingsplan "Bangert en Oosterpolder (Herziening ex artikel 30 WRO)" vastgesteld. Het plan voorziet in de aanleg van een woonwijk met ongeveer 3400 woningen ten noordoosten van het stedelijk gebied van Hoorn. Een nieuwe vaststelling was nodig omdat de Afdeling bestuursrechtspraak op 25 augustus 2004 het vorige goedkeuringsbesluit had vernietigd. Een bespreking van deze uitspraak staat elders op deze pagina. De vernietiging van destijds had overigens niets met de m.e.r.-procedure of de inhoud van het MER te maken.
De gemeente Hoorn besloot het MER ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan aan te vullen en te actualiseren met, onder meer, een waterdocument en onderzoek naar verkeer, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. De Commissie m.e.r. bracht op verzoek van de gemeente op 20 juni 2005 een positief “aanvullend toetsingsadvies” uit (1256-135).
Verzoekers voeren in deze voorzieningenprocedure onder meer aan dat de m.e.r.-procedure en de -regelgeving onvoldoende in acht zijn genomen. Bij aanpassing van het MER zouden naar hun oordeel gronden die in hun eigendom zijn, in de fasering voorrang krijgen.

Overwegingen van de voorzitter
De voorzitter memoreert dat de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2004 geen gebreken in het MER of de m.e.r.-procedure zijn vastgesteld. Noch in de actualisatienota, noch in het aanvullende toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. van 20 juni 2005 ziet hij aanknopingspunten om nu tot een ander oordeel te komen. Bovendien zou schorsing van het goedkeuringsbesluit niet betekenen dat het plan zou moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de door de verzoekers gewenste fasering.

UItspraak
Het zou te ver gaan om hiertoe een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Er is op 28 mei 2008 een uitspraak gedaan in de hoofdzaak (zaaknr. 200608226/1).