Roel Sillevis Smitt
jurist en werkgroepsecretaris
De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat heeft het Tracébesluit voor de omlegging van de Zuid-Willemsvaart ten oosten van Den Bosch over het traject Den Dungen tot de Maas bij Empel vastgesteld.
De omlegging van het traject moet de ‘drielaagscontainervaart’ mogelijk maken. Deze wordt noodzakelijk geacht om de regio Zuidoost-Brabant verder te ontwikkelen. Door de omlegging komen diverse locaties beschikbaar als potentiële Regionale Overslag Centra en/of natte bedrijfsterreinen.
Tegen het besluit worden in beroep diverse bezwaren aangevoerd. Voor de m.e.r.-praktijk zijn de volgende bezwaren -vereenvoudigd samengevat- van belang:
door gewijzigde omstandigheden, waaronder het uitgangspunt van drielaagscontainervaart en het verschuiven van de as van de omlegging met 100 meter, had een nieuwe m.e.r.-procedure doorlopen moeten worden, inclusief een nieuwe startnotitie, nieuwe richtlijnen en een nieuw MER
het opstellen van twee meest milieuvriendelijke alternatieven zou in strijd zijn met de Wet milieubeheer
onvoldoende zou zijn onderzocht of de zogenaamde ‘ombouwalternatieven’ (aanpassingen van het huidige tracé) geschikt kunnen worden gemaakt voor de gewenste drielaagscontainervaart waarmee deze ombouwalternatieven ten onrechte niet aan het tracébesluit ten grondslag zouden zijn gelegd.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling gaat in haar uitspraak uitgebreid in op de in beroep aangevoerde bezwaren:
Ad 1
De trajectnota/MER uit 1996 is voor het te nemen trajectbesluit geactualiseerd met de trajectnota/MER 2004. Appellanten vinden dat niet had kunnen worden volstaan met een actualisatie gezien de gegeven gewijzigde omstandigheden en uitgangspunten. De Afdeling stelt dat:
Daarom is de Afdeling van mening dat startnotitie, trajectnota/MER 2004 in samenhang met trajectnota/MER 1996 en de m.e.r.-richtlijnen voldoende actueel en volledig zijn.
Ad 2
In de trajectnota/MER 2004 zijn twee meest milieuvriendelijke alternatieven (MMA’s) uitgewerkt.
De Afdeling merkt op dat de Commissie MER zich kan vinden in de uitwerking van twee MMA’s omdat de beschouwde alternatieven en bijbehorende milieueffecten sterk van aard verschillen. Het ene MMA betreft een geoptimaliseerd ombouwalternatief van de huidige vaarweg met aanvullende mitigerende en compenserende maatregelen. Het andere MMA betreft een omlegging van de Zuid-Willemsvaart met de aanleg van een ecologische verbindingszone en aanvullende mitigerende en compenserende maatregelen.
Verder overweegt de Afdeling dat een MER volledig dient te zijn en dat verschillende alternatieven moeten worden beschreven waaronder een MMA. De betiteling van de alternatieven als zodanig is niet gebonden aan regels. Het gaat om een afweging van de inhoudelijke verschillen tussen de alternatieven, ongeacht de benaming. Al is het wellicht onlogisch om twee verschillende alternatieven als MMA te benoemen, aldus de Afdeling.
Ad 3
Er zou onvoldoende zijn onderzocht of de zogenaamde ‘ombouwalternatieven’ (aanpassingen van het huidige tracé) geschikt kunnen worden gemaakt voor de gewenste drielaagscontainervaart waarmee deze ombouwalternatieven ten onrechte niet aan het tracébesluit ten grondslag zijn gelegd.
De Afdeling stelt dat:
Uitspraak
Enkele beroepsgronden die niet over m.e.r. gaan, worden gegrond verklaard. De Afdeling besluit echter om de rechtsgevolgen van het besluit wel in stand te laten.