Roel Sillevis Smitt
jurist en werkgroepsecretaris
NB Vergelijk de uitspraak van 29 februari 2012 over Bestemmingsplan De Nieuwe Rietgraaf (zaaknr. 201003801/1/R2).
Op 12 april 2011 heeft het college van B en W van de gemeente Leudal een wijzigingsplan vastgesteld voor de uitbreiding van een varkenshouderij ter vergroting van het bouwblok. Volgens appellanten had een MER moeten worden opgesteld, omdat in de omgeving van het plangebied meer varkens- en pluimveehouderijen zijn gevestigd en een bos in de buurt ligt. Bovendien maakt het plan een uitbreiding van het aantal op het bedrijf aanwezige zeugen mogelijk. Volgens het college hoeft voor het wijzigingsplan geen MER te worden opgesteld. Immers, bij het afgeven van een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer voor de varkenshouderij op 22 februari 2010 door het college geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan voor de revisievergunning een MER moet worden opgesteld. Het college verwijst naar een vergelijkbaar oordeel in de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak (tevens in hoofdzaak) van 13 december 2011, zaaknrs. 201109585/1/R3 en 201109585/2/R3.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar tussenuitspraak van 16 februari 2011, zaaknr. 201003564/1/T1/M2, overwogen dat geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die het opstellen van een MER bij de revisievergunning noodzakelijk maken. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 17 augustus 2011, zaaknr. 201003564/1/M2, is de revisievergunning vervolgens in rechte onaantastbaar geworden.
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de revisievergunning is afgegeven voor de ingebruikname van een nieuwe stal. Het wijzigingsplan voorziet in meer plaatsen voor zeugen dan de revisievergunning mogelijk maakt:
Daarmee is het wijzigingsplan kaderstellend voor eventueel te verlenen vergunningen voor verdere uitbreiding dan waarvoor de verleende milieuvergunning op ziet. Gezien het aantal te houden dieren dat op grond van het wijzigingsplan kan worden toegestaan, moet een plan-MER worden opgesteld. De uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 13 december 2011, zaaknrs. 201109585/1/R3 en 201109585/2/R3 doet hieraan niet af. In deze uitspraak bood het bestemmingsplan niet meer ruimte voor het houden van dieren dan onherroepelijk was vergund.
Omdat het onderhavige wijzigingsplan geen één-op-één-inpassing van de vergunde activiteit betreft, zijn de gevolgen voor het milieu van het project en van het plan hier niet identiek.
Uitspraak
Het beroep is gegrond en het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan wordt vernietigd.