ECLI:NL:RVS:2019:3055

Betreft Omgevingsvergunning tijdelijke wooneenheden Haarlem
Datum uitspraak 04-09-2019
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Hoger beroep
Trefwoorden stedelijke ontwikkeling, kruimelgevallen, Haarlem
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201807540/1/A1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Als in een stedelijke omgeving sprake is van een gehele functiewijziging van een groengebied een toename van bebouwd oppervlak met ca. 2000m2, is sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit m.e.r.;
  • Bij een m.e.r.-beoordelingsproject kan de zogenaamde kruimelgevallenprocedure voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan niet worden toegepast.

Casus

Op 26 augustus 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken van 160 tijdelijke wooneenheden voor sociale huurwoningen en huisvesting voor statushouders en vier maatschappelijke ruimtes voor een periode van 10 jaar.
Het bouwplan is in strijd met de vigerende bestemmingen ‘plantsoen’, ‘weg’, ‘water’ en ‘sportterrein’. Het college heeft de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde kruimelgevallenprocedure).
De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, omdat volgens hem de verkeerde voorbereidingsprocedure is doorlopen en hij geen grond heeft gezien voor het passeren van dit gebrek.
 
Het college meent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het project aan te merken is als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Het college wijst in dit verband op de nota van toelichting bij het Besluit m.e.r. en de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2041. Het meent dat die uitspraak een juiste weergave is van de stand van het recht op het moment dat besloten was op het bezwaar. In dit geval vindt het college het van belang dat het bouwplan zich in een stedelijke omgeving bevindt, beperkte milieugevolgen heeft, een tijdelijk karakter heeft en zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.
Het college en vergunninghouder menen daarnaast dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand had moeten laten.
 
Overwegingen van de bestuursrechter
In haar uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414, heeft de Afdeling overwogen dat het van de concrete omstandigheden van het geval afhangt of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Daarbij spelen aspecten als de aard en de omvang een rol, maar niet of aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. De Afdeling vindt dat de rechtbank in dit geval terecht heeft geoordeeld dat het om een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit m.e.r. gaat. Het gaat hier om een gehele functiewijziging van een tot dan toe onbebouwd groengebied. Het groengebied zal na de bouw verdwijnen en er zal 1.940 m2 worden bebouwd. Dat de rechtbank in zijn oordeel heeft verwezen naar een uitspraak uit 2016, maakt nog niet dat zijn oordeel onjuist is. De Afdeling spreekt verder uit dat het tijdelijke karakter van het bouwplan niet meeweegt, omdat in artikel 5, zesde lid, van Bijlage II van het Bor juist specifiek tijdelijke ontwikkelingen worden genoemd.
Nu sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project, had de kruimelgevallenprocedure niet mogen worden toegepast maar had de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten worden doorlopen. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit is geen grond, omdat een verklaring van geen bedenkingen van een ander bestuursorgaan is vereist en omdat mogelijk derden in hun belangen zijn geschaad.
 
Uitspraak
De Afdeling verklaart de hoger beroepen ongegrond en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.