ECLI:NL:RVS:2010:BM1065

Betreft Ontgronding BillyBird Park Hemelrijk te Volkel
Datum uitspraak 14-04-2010
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden ontgrondingen, recreatie, recreatievoorzieningen, Volkel, drempelwaarde
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200808652/1/R2 en 200808340/1/R2 (zaaknr. 200808652/1/R2)
ECLI:NL:RVS:2010:BM1035 (zaaknr. 200808340/1/R2)
JM 2010, 70 met noot Poortinga (bestemmingsplan)
JM 2010, 71 met noot Poortinga (ontgrondingsvergunning)
Toets 2010, 3 (p. 11)

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Er kan alleen sprake zijn van een m.e.r.-plicht als het genomen besluit is vermeld in kolom 3 of 4 van de betreffende categorie uit het Besluit m.e.r. 1994. Zo kan er geen m.e.r.-plicht zijn voor een ontgrondingsvergunning in verband met een recreatieve voorziening (categorie C10.1).
  • Reeds bestaande activiteiten of voorzieningen hoeven niet meegenomen te worden in de beoordeling of sprake is van een m.e.r.-plicht.

Casus

Voor de aanleg van een tweede recreatieplas en de bouw van 150 recreatiewoningen in BillyBird Park Hemelrijk te Volkel hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant een ontgrondingsvergunning verleend en goedkeuring gegeven aan een bestemmingsplanherziening. De ontgronding heeft betrekking op een oppervlakte van 16,5 hectare. Door het voornemen worden 87.500 meer bezoekers verwacht.

Tegen beide besluiten is in beroep gegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hier twee aparte uitspraken over gedaan. In beide zaken is aangevoerd dat ten onrechte geen MER is gemaakt.

Overwegingen van de bestuursrechter
In de uitspraak over de ontgrondingsvergunning (zaaknr. 200808340/1/R2) overweegt de Afdeling dat de vergunde ontgronding aanmerkelijk kleiner is dan de m.e.r.-plichtige drempelwaarde van 100 hectare en dat evenmin sprake is van een aantal winplaatsen die gezamenlijk de drempelwaarde van 100 hectare overschrijden. Het aantal bezoekers leidt ook niet tot een m.e.r.-plicht, omdat de ontgrondingsvergunning niet is opgenomen als m.e.r.-plichtig besluit in kolom 4 van categorie C10.1 van het Besluit m.e.r. 1994, welke ziet op de aanleg van recreatieve voorzieningen.
In de uitspraak over de bestemmingsplanherziening (zaaknr. 200808652/1/R2) – wijst de Afdeling er op dat de ter plaatse reeds bestaande activiteiten en voorzieningen buiten beschouwing moeten worden gelaten bij het bepalen of er een m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. In het deskundigenbericht wordt uitgegaan van een uitbreiding van de oppervlakte van het recreatiepark met ongeveer 37,2 hectare en een toename van de bezoekersaantallen van 87.500 per jaar. Hieruit volgt dat de drempelwaarden (van 500.000 bezoekers en 50 hectare zoals in kolom 2 van C10.1 is opgenomen) voor de m.e.r.-plicht niet worden overschreden. In december 2003 is een aanmeldingsnotitie opgesteld om te voldoen aan de verplichting tot het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling. In 2005 is een aanvullende notitie verschenen. Het Regionaal milieubedrijf heeft beide beoordeeld. Geconcludeerd werd dat zich als gevolg van de voorgenomen uitbreiding geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen voordoen en dat daarom geen MER opgesteld hoefde te worden.

In beroep is gesteld dat de uitbreiding tot een hoger bezoekersaantal zal kunnen leiden dan waar in de aanvullende aanmeldingsnotitie van uit is gegaan. De Afdeling oordeelt dat dit inderdaad niet valt uit te sluiten. Echter, in beroep is niet aannemelijk gemaakt dat dit hogere aantal bezoekers tot een andere conclusie zou leiden.

Uitspraak
De beroepsgronden over m.e.r. falen.