ECLI:NL:RVS:2014:4648

Betreft Bestemmingsplan ‘Rhijnbeek’, Almelo
Datum uitspraak 24-12-2014
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden m.e.r.-beoordeling, Almelo, drempelwaarde, stedelijke ontwikkeling, relativiteitsvereiste, uitnodingsplanologie
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201307608/1/R1
JM 2015, 23 met noot Wagenmakers

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Omwonenden kunnen het ontbreken van een m.e.r.-beoordeling als beroepsgrond aanvoeren omdat m.e.r. het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden beoogt.
  • Een omvangrijke vestiging van detailhandel kan een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn.
  • Alleen verwijzen naar de verrichte sectorale onderzoeken kan niet als vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gezien.

Casus

Op 20 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Almelo het bestemmingsplan ‘Rhijnbeek’ vastgesteld. Het plan maakt een bouwmarkt voor doe-het-zelfartikelen, een tuincentrum en een bouwmaterialen drive-in (hierna: Hornbach-vestiging) inclusief ontsluitingsweg mogelijk op de locatie ‘Rhijnbeek’. Omwonenden en Praxis voeren aan dat ten onrechte geen vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft plaatsgevonden. Praxis voert ookaan dat de ontwikkeling gezien moet worden als een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Volgens de raad is de aangevochten regel er niet ter bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept (relativiteitsvereiste), waarmee er geen grond is voor vernietiging van het besluit.

Overwegingen van de bestuursrechter
Naar het oordeel van de Afdeling dient de verplichting om een m.e.r.-beoordeling te maken ertoe om de gevolgen van een project voor het milieu inzichtelijk te maken en dus ook ter bescherming van het belang tot behoud van een goed woon- en leefklimaat van omwonenden. De Afdeling merkt de omvangrijke vestiging detailhandel met een bedrijfsvloeroppervlak van 17.000m2 aan als een stedelijk ontwikkelingsproject. Nu de omvang van het project beneden de drempelwaarde ligt, moet de raad op grond van de selectiecriteria van bijlage III van de M.e.r.-richtlijn beoordelen of kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Dan is een milieueffectrapport (MER) niet nodig. In het dossier ontbreekt een dergelijke integrale beoordeling. Alleen verwijzen naar de verrichte sectorale onderzoeken, zeker nadat het bestreden besluit is genomen, is niet voldoende om te motiveren dat het plan geen aanzienlijke milieugevolgen heeft.

Na het bestreden besluit heeft de raad alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling verricht. Daaruit volgt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot belangrijke negatieve effecten. Het standpunt van appellanten dat de gevolgen voor Natura 2000-gebied onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt, is niet nader onderbouwd. De Afdeling oordeelt dat niet uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, daarmee voldoende hersteld is.

Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepen over m.e.r. ongegrond, maar andere beroepsgronden gegrond.