ECLI:NL:RVS:2013:1325
Betreft | Wm-vergunning varkenshouderij Swartbroek |
---|---|
Datum uitspraak | 02-10-2013 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | varkenshouderij, revisievergunning, Weert, Commissie voor de milieueffectrapportage |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201203981/1/A4 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Een positief toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. kan voor de Afdeling bestuursrechtspraak van betekenis zijn om de m.e.r.-beroepsgronden ongegrond te verklaren.
NB De Commissie heeft over het MER geadviseerd onder projectnummer 2013.
Casus
Op 5 maart 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert een revisievergunning verleend voor een varkenshouderij te Swartbroek.
Appellanten hebben een aantal gronden aangevoerd over de milieueffectrapportage. Zij betogen onder meer dat de inspraakprocedure betrekking had op een onvolledige rapportage, het milieueffectrapport onjuistheden bevat, geen rekening is gehouden met het maatschappelijk klimaat en een beschrijving van het meest milieuvriendelijke alternatief noodzakelijk is.
Overwegingen van de bestuursrechter
Voor de voorgenomen uitbreiding van de inrichting is op 30 juli 2010 een milieueffectrapport opgesteld. Naar aanleiding van aanbevelingen van de Commissie m.e.r. is dit rapport aangevuld en herschreven. Dit nieuwe rapport van 1 december 2010 vormde de basis voor de besluitvorming.
In het milieueffectrapport staat het meest milieuvriendelijke alternatief beschreven. De Commissie m.e.r. heeft in haar toetsingsadvies van 16 februari 2011, geoordeeld dat dit MER de essentiële informatie voor de besluitvorming bevat, dat het voldoende inzicht geeft in de milieueffecten van de alternatieven en dat het meest milieuvriendelijke alternatief is uitgewerkt conform de vastgestelde richtlijnen. Er is geen aanleiding om aan dit oordeel te twijfelen.
Over het ontwerpbesluit en het MER, dat daaraan ten grondslag is gelegd, konden zienswijzen naar voren worden gebracht. Dit hebben appellanten ook gedaan. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat het MER niet aan de wettelijke vereisten voldoet of in strijd met de wet tot stand is gekomen.
NB De Commissie m.e.r. heeft in haar voorlopig oordeel over het MER vastgesteld dat essentiële invoergegevens voor het berekenen van emissies ontbraken of dat ze onjuist waren. Hierdoor gaf het MER onvoldoende inzicht in de milieueffecten van het voornemen. Voorts was een volledige vergelijking van de alternatieven niet mogelijk. De Commissie heeft geadviseerd het MER aan te vullen. Ze heeft deze aanvulling (in feite een herziening van het MER) getoetst. Ze oordeelt dat met de aanvulling is een verbeterslag gemaakt en dat de essentiële informatie voor de besluitvorming over het voornemen aanwezig is.
NB Deze uitspraak gaat in op het meest milieuvriendelijk alternatief, omdat de Wet milieubeheer van vóór 1 juli 2010 geldt voor deze zaak. De verplichting om in een besluit-MER per se een meest milieuvriendelijk alternatief te beschrijven, is per 1 juli 2010 geschrapt.
NB Conform vaste jurisprudentie hecht de Afdeling bestuursrechtspraak betekenis aan het advies van de Commissie m.e.r. bij de beoordeling van beroepsgronden. Bij onder meer de volgende aspecten die in beroepsgronden aan de orde zijn gesteld, wordt het advies van de Commissie m.e.r. van belang geacht:
- de kwaliteit van het MER in zijn algemeenheid (o.a. ABRS 2 oktober 2013, zaaknr. 201203981/1/A4 en ABRS 18 juli 2012, zaaknr. 201103110/1/R3);
- de reikwijdte en de kwaliteit van het alternatievenonderzoek in het MER (o.a. ABRs 13 februari 2013, zaaknr. 201205534/1/R2 en ABRS 2 mei 2012, zaaknr. 201105967/1/R1);
- de kwaliteit van het onderzoek naar de milieueffecten (o.a. ABRS 29 augustus 2012, zaaknr. 201001848/1/T1/A4 en ABRS 5 oktober 2011, zaaknr. 201003856/1/R3);
- de inhoudelijke stappen in de doorlopen m.e.r.-procedure (o.a. ABRS 27 december 2012, zaaknr. 201105472/1/R2 en ABRS 24 maart 2010, zaaknr. 200806140/1/R1).
Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.