ECLI:NL:RVS:2012:BY7349

Betreft Bestemmingsplan Harselaar-Driehoek
Datum uitspraak 27-12-2012
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Barneveld, samenhang, bestemmingsplannen, infrastructuur, bedrijventerreinen, autonome ontwikkeling, Commissie voor de milieueffectrapportage, cumulatieve effecten
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201105472/1/R2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Ontwikkelingen waarover al een planologische procedure is gevolgd of waarvan de uitvoering al vergevorderd is, kunnen als de autonome ontwikkelingen van de referentiesituatie worden gezien.
  • Ook al worden verschillende ontwikkelingen in eerste instantie in één m.e.r.-procedure opgestart, dan nog kunnen deze ontwikkelingen in een latere fase worden ontkoppeld.
  • Een oude notitie reikwijdte en detailniveau (of oude richtlijnen) kan jaren later nog worden gebruikt, als het voornemen op hoofdlijnen niet is gewijzigd.
  • Dat een aanzienlijke periode is voorbijgegaan sinds de startnotitie en het uiteindelijke MER hoeft geen gebrek te zijn, wanneer het niet blijkt dat de grondslag van het project is veranderd.
  • Het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. en de zienswijzen daarop hoeven niet ter inzage te worden gelegd.

NB1 Zie dossiers Commissie m.e.r. P1196 over bedrijventerrein Harselaar-Driehoek en Harselaar-Zuid en P996 over de omleiding N303 Voorthuizen en Harselaar-Zuid.

NB2 Op deze casus is het recht voorafgaand aan de modernisering van de m.e.r.-regelgeving van toepassing.

Casus

Op 1 maart 2011 heeft de gemeenteraad van Barneveld het bestemmingsplan Harselaar-Driehoek en een daarvoor opgesteld exploitatieplan vastgesteld. Het plan voorziet in een bedrijventerrein van 20 hectare met zware bedrijvigheid in de driehoek tussen de A1 en de spoorlijn aansluitend aan het huidige bedrijventerrein Harselaar.
Appellanten betogen dat in het besluit ten onrechte niet is verwezen naar het MER en de daarbij behorende documenten. Het is niet gecontroleerd of het advies van de Commissie m.e.r. ook is nageleefd. Ook zijn het advies en de zienswijzen niet ter inzage gelegd.
Volgens appellanten is de m.e.r.-procedure niet juist verlopen vanwege het lange tijdsverloop en de wijziging in omstandigheden. In eerste instantie zag het MER op zowel de ontwikkeling van het bedrijventerrein als op een nieuw traject voor de N303. In 2008 zijn deze ontwikkelingen ontkoppeld. Er had een nieuwe startnotitie moeten worden opgesteld. Ook hadden, overeenkomstig de richtlijnen voor het MER, de cumulatieve effecten moeten worden onderzocht. Appellanten vinden de voortgang van de ontwikkeling van het bedrijventerrein geen goed argument voor de ontkoppeling van beide ontwikkelingen.

Volgens de gemeenteraad is het niet verplicht het advies van de Commissie m.e.r. als ook de zienswijzen integraal ter inzage te leggen. Het gemeentebestuur heeft beoordeeld dat de advisering door de Commissie m.e.r. zorgvuldig heeft plaatsgevonden en ziet geen aanleiding om te oordelen dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het toetsingadvies kan niet in het aanvaardbaarheidsoordeel worden betrokken, omdat dat het pas na dat oordeel wordt afgegeven.
De raad zag geen aanleiding om de m.e.r.-procedure helemaal opnieuw te doorlopen. In het MER is beargumenteerd waarom de twee ontwikkelingen van elkaar losgekoppeld zijn. Ook is geen sprake van onlosmakelijke samenhang. Concrete ontwikkelingen zijn volgens de raad beoordeeld in het kader van cumulatieve effecten.

Overwegingen van de bestuursrechter
Het MER dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd, betreft zowel de ontwikkeling van bedrijventerrein Harselaar-Zuid als Harselaar-Driehoek. De inspraak op het MER heeft tegelijkertijd met de inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan van Harselaar-Driehoek plaatsgevonden. Het MER, de aanvulling MER en de samenvatting behoren tot de plantoelichting.
Om de referentiesituatie te bepalen is in het MER Harselaar-Zuid en Harselaar-Driehoek nagegaan welke autonome ontwikkelingen zullen plaatsvinden tussen de datum van het MER (28 april 2009) en 2020. Het gaat om ontwikkelingen waarover al een planologische procedure is gevolgd ‘dan wel die een grote mate van uitvoering kennen’. De Structuurvisie 2009 van de gemeente is daarbij betrokken. Volgens het MER bestaat een nauwe samenhang tussen de ontsluiting van de bedrijventerreinen en de N303 ten noorden van de A1. De gemeente en de provincie zijn in 2004 overeengekomen dat een nieuwe omleiding van de N303 ook het bedrijventerrein Harselaar-Zuid moest ontsluiten. Later bleek een ontsluitingsstructuur ten zuiden van de A1 mogelijk, zonder afhankelijk te zijn van het project omlegging N303.
Gelijktijdig met het MER voor de bedrijventerreinen heeft de provincie een MER opgesteld voor de omlegging van de N303. Hoewel sprake is van twee afzonderlijke procedures, bestaat gelet op de overlappende studiegebieden een duidelijk verband tussen de MER-en. Daarom is voor beide procedures hetzelfde verkeersmodel gebruikt.
Volgens het MER zijn de richtlijnen zeven jaar oud, maar nog goed bruikbaar omdat het voornemen op hoofdlijnen ongewijzigd is.
De Afdeling is het met appellanten eens dat in het vaststellingsbesluit niet is verwezen naar het MER en de daarbij behorende documenten. Ook is geen verwijzing opgenomen naar de controle van het advies. Daarnaast zijn het toetsingsadvies en de daarop ingediende zienswijzen niet ter inzage gelegd. Volgens de Afdeling zijn deze zaken echter wettelijk niet vereist.
De gemeenteraad en de Commissie m.e.r. vonden zowel de startnotitie als de richtlijnen nog passen. Appellanten hebben volgens de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat dit niet zo is.
Uit het MER volgt dat ontwikkelingen waarover al een planologische procedure is gevolgd of die in een vergevorderd stadium van uitvoering zitten, als autonome ontwikkelingen zijn meegenomen. Appellanten hebben geen projecten aangevoerd die ten onrechte niet zijn meegenomen.
Ook hebben appellanten onvoldoende onderbouwd dat de bovengenoemde ontkoppeling niet aanvaardbaar is. Het MER zet uiteen wat de reden hiervoor was en in hoeverre de MER-en op elkaar zijn afgestemd. Daarbij is vermeld dat een ontsluitingsstructuur mogelijk is los van de omlegging van de N303. Volgens de Afdeling heeft de raad voldoende onderbouwd dat geen sprake is van onlosmakelijk samenhang. Het feit dat in eerste instantie wel sprake was van een koppeling, leidt niet tot een ander oordeel.
De m.e.r.-beroepsgronden falen.

Uitspraak
Het beroep is deels gegrond op grond van een andere beroepsgrond. Het besluit wordt gedeeltelijk vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak voorziet zelf in de zaak door de uitspraak in plaats van het vernietigde besluit te stellen.