ECLI:NL:RVS:2012:BY2481
Betreft | Windpark Kattenberg-Reedijk |
---|---|
Datum uitspraak | 07-11-2012 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | windturbines, alternatieven, bestemmingsplannen, samenhang, Oirschot |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201110134/1/R3 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld voor een deel van een project dat in een MER als één activiteit wordt beschouwd.
- Een MER kan ook ondersteunen bij de motivering van het (gewijzigd) vaststellen van de plangrenzen.
NB De Commissie m.e.r. heeft geadviseerd over dit project onder nummer P2521.
Casus
Op 21 juni 2011 is het bestemmingsplan “Windpark Kattenberg-Reedijk” vastgesteld door de gemeenteraad van Oirschot. Het plan maakt de bouw mogelijk van twee windturbines aan de A58 in de gemeente Oirschot. RWE gaat het project uitvoeren. Appellanten zijn hiertegen in beroep gegaan.
Beroepsgronden appellant 1
Appellant 1 voert aan dat het plan voor twee windturbines onderdeel is van een plan voor vier turbines verdeeld over twee gemeentes, te weten Oirschot en Oisterwijk. De gemeente Oirschot heeft wel een MER opgesteld en ter toetsing aan de Commissie m.e.r. voorgelegd. De gemeente Oisterwijk heeft dit niet gedaan. Appellant 1 voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen aangezien er sprake is van één project. Volgens appellant mag er geen beroep worden gedaan op de overgangsbepalingen uit de Verordening ruimte Noord Brabant 2011, die stelt dat voor plannen vastgesteld na 1 juli 2011 turbines gesitueerd dienen te zijn binnen een zoekgebied voor windturbines, in een cluster of lijnopstelling van ten minste 8 turbines. Er worden geen 8 windturbines voorzien. Het bestemmingsplan in de gemeente Oisterwijk zou niet tijdig zijn vastgesteld. Tenslotte is de ruimtelijke onderbouwing van het plan gebrekkig omdat niet zeker is dat de twee windturbines in Oisterwijk kunnen worden opgericht.
De raad voert aan dat in het MER het gehele plan is onderzocht met zowel windturbines in Oirschot als in Oisterwijk. Daarmee kan niet worden gesteld dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De raad meent ook dat het plan wel onder het overgangsrecht van de Verordening ruimte Noord Brabant 2011 valt omdat het bestemmingsplan is vastgesteld voor 1 juli 2011.
Beroepsgronden appellant 2
Appellant 2 voert aan dat het plan leidt tot geluidsoverlast, slagschaduw en horizonvervuiling. Hij heeft geen zienswijze ingediend omdat hij nog geen reden had een zienswijze tegen het ontwerp-bestemmingsplan gewijzigd in te dienen. Echter, bij de vaststelling is het plan gewijzigd.
De raad voert aan dat appellant een verzoek om planschade in kan dienen.
Overwegingen van de bestuursrechter
Ten aanzien van de beroepsgronden van appellant 1
De Afdeling overweegt dat het oprichten van vier tot zes windturbines in de gemeenten Oirschot en Oisterwijk gezien moet worden als één activiteit als bedoeld in het Besluit m.e.r. In het MER is de activiteit als geheel onderzocht. Er is ook naar alternatieven gekeken waarbij is gekozen voor twee windturbines in elke gemeente. Het MER bij het bestemmingsplan voor de twee turbines in Oirschot heeft tevens betrekking op de turbines in Oisterwijk. Het plan is dus niet in strijd met het Besluit m.e.r. vastgesteld.
Het bestemmingsplan van de gemeente Oirschot is tijdig vastgesteld met het oog op de overgangsregeling van de Verordening ruimte. Dat het overgangsrecht niet van toepassing zou zijn, omdat slechts een gedeelte van het plan met het besluit kan worden gerealiseerd, volgt de Afdeling niet. Dat er in de ruimtelijke onderbouwing wordt uitgegaan van de realisatie van vier windturbines, betekent niet dat deze niet voldoet voor het oprichten van twee windturbines. Het plan is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van de beroepsgronden van appellant 2
De Afdeling oordeelt dat er geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit is ingediend door appellant 2. Naar aanleiding van het MER, de zienswijzen en het advies van de Commissie m.e.r. is het plan ten opzichte van het ontwerp op een kleiner terrein vastgesteld en komt niet meer op grond van appellant 2 te liggen. Daardoor kan appellant 2 geen aanspraak meer maken op een financiële vergoeding. Bij de gewijzigde vaststelling is appellant 2 volgens de Afdeling minder benadeeld dan eerder het geval was. Tevens is de vaststelling niet in strijd met de ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
Einduitspraak
De beroepen zijn deels niet-ontvankelijk en voor zover ontvankelijk ongegrond.