ECLI:NL:RVS:2009:BJ8324
Betreft | Glastuinbouw Deurne |
---|---|
Datum uitspraak | 23-09-2009 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | glastuinbouw, Deurne, alternatieven, luchtkwaliteit, maximale mogelijkheden |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 200802543/1/R1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Trechtering van alternatieven (van streekplan, naar reconstructieplan, naar bestemmingsplan) is mogelijk.
- In het (MER)onderzoek moet van de maximale mogelijkheden van een bestemmingsplan worden uitgegaan.
- Wanneer het bij een (glas)tuinbouwbedrijf gebruikelijk is dat warmtekrachtkoppelstations worden opgericht, moeten die worden betrokken in het luchtkwaliteitsonderzoek.
Casus
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 26 februari 2008 het op 27 juni 2007 door de gemeenteraad van Deurne vastgestelde bestemmingsplan ‘Projectvestiging glastuinbouw Deurne’ gedeeltelijk goedgekeurd. In dit bestemmingsplan wordt voorzien in de realisering van de eerste fase van de projectvestiging voor glastuinbouw in het buitengebied ten oosten van de kern Deurne. Het gaat daarbij om 85 hectare (netto uitgeefbaar) glas. Het plangebied heeft een oppervlakte van 150 hectare. In het streekplan ‘Brabant in balans’ is een gebied met een omvang van ongeveer 1.800 hectare ten oosten van Deurne aangewezen als zoekgebied voor glastuinbouw. In het reconstructieplan ‘De Peel’ is dit zoekgebied nader begrensd. Het bestemmingsplan is het eerste ruimtelijke plan dat in de aanleg van de glastuinbouw voorziet. Verder maakt het bestemmingsplan het mogelijk dat warmtekrachtkoppelstations bij de glastuinbouwbedrijven worden opgericht.
Een aantal appelanten heeft onder meer betoogd dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieven en dat daarmee het MER (projectnummer 1394) niet aan het bestemmingsplan ten grondslag kon worden gelegd. Verder is bijvoorbeeld aangevoerd dat ten onrechte in het luchtkwaliteitonderzoek geen rekening is gehouden met de uitstoot van warmtekrachtkoppelstations. Ook sluit het bestemmingsplan bijvoorbeeld niet uit dat een biovergistinginstallatie kan worden opgericht.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling verwijst allereerst naar artikel 7.10, eerste lid, onder b, sub 2 van de Wm waarin staat dat een MER onder andere bevat de alternatieven voor het voornemen die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen en de motivering van de keuze ervan. Vervolgens wordt overwogen dat:
- in het MER binnen het zoekgebied van het streekplan en nader begrensd in het reconstructieplan, locaties zijn onderzocht met een omvang van 300 hectare;
- volgens het MER bij de verdere uitwerking van de inrichting van de projectvestiging de ruimte wordt geboden om een optimale ruimtelijke inrichting te ontwikkeling; hierbij kan aantasting van eventuele waarden op een locatie worden vermeden;
- in het MER is aangegeven dat bij de selectie van potentieel geschikte locaties een aantal uitsluitende criteria is toegepast (bijvoorbeeld dat glastuinbouw niet gerealiseerd kan worden in steden en natuurgebieden);
- vervolgens in het MER een selectie is gemaakt van locaties die potentieel in aanmerking komen voor de realisering van een grootschalig glastuinbouwgebied dat heeft geresulteerd in vier locaties;
- de vier locaties op verschillende milieuaspecten alsmede op haalbaarheid en tuinbouwtechniek zijn beoordeeld; daarbij is de locatie die daarin als meest milieuvriendelijk alternatief naar voren is gekomen, gekozen in het bestemmingsplan.
Hiermee is voldaan aan de wettelijke vereisten. Met andere woorden er is voldoende onderzoek uitgevoerd naar alternatieve locaties voor de in het plan voorziene glastuinbouw.
Met betrekking tot de warmtekrachtkoppelstations overweegt de Afdeling dat:
- de gronden in het bestemmingsplan die zijn aangewezen voor de projectvestiging glastuinbouw ook gebruikt kunnen worden voor bijbehorende bedrijfsbebouwing;
- het tegenwoordig heel gebruikelijk is dat een warmtekrachtkoppelstation bij een glastuinbouwbedrijf wordt geïnstalleerd;
- voor de gronden met de subbestemming ‘tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid’ is geregeld dat energievoorziening ten behoeve van tuinbouwbedrijven daaronder wordt begrepen;
- in het luchtkwaliteitsonderzoek geen rekening is gehouden met deze mogelijkheid terwijl volgens het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) de luchtkwaliteit als gevolg van de uitstoot van die warmtekrachtkoppelstations wel kan verslechteren.
Hierdoor mochten gedeputeerde staten zich bij de goedkeuring niet op het luchtkwaliteitsonderzoek baseren. Het goedkeuringsbesluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste.
Verder concludeert de Afdeling dat nu in de planvoorschriften niet naar een staat van bedrijven wordt verwezen, het bestemmingsplan niet uitsluit dat binnen de aanduiding ‘tuinbouwgerelateerde bedrijvigheid’ bijvoorbeeld een biovergistingsinstallatie wordt opgericht. De gemeenteraad heeft in de beantwoording van de zienswijzen aangegeven dat de effecten op de omgeving bij de vergunningverlening aan de orde zullen komen. Dit acht de Afdeling onvoldoende. Niet duidelijk is wat onder de verschillende in de planvoorschriften aangegeven milieucategorieën moet worden verstaan.
Uitspraak
Het beroep is gedeeltelijk gegrond, onder meer doordat in het luchtkwaliteitonderzoek geen rekening is gehouden met de uitstoot van warmtekrachtkoppelstations. De Afdeling voorziet zelf in de zaak door aan een deel van bestemmingsplan alsnog goedkeuring te onthouden.