889. Boorspecie Westerscheldetunnel

De N.V. Westerscheldetunnel i.o. wil op een aantal locaties in de Westerschelde boorspecie storten. De boorspecie is afkomstig van boorwerkzaamheden bij de aanleg van de Westerscheldetunnel tussen Ellewoutsdijk en Terneuzen.   

Procedure en adviezen

Richtlijnen
04-06-1997 Datum kennisgeving
04-06-1997 Ter inzage legging van de informatie
28-08-1997 Advies uitgebracht
Toetsing
10-09-1998 Kennisgeving MER
10-09-1998 Ter inzage legging MER
09-11-1998 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

Over de aanleg van een vaste oeververbinding in de Westerschelde is met ingang van 1987 milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd1. Op basis daarvan is in 1991 een tracé voor een tunnelverbinding vastgelegd. In 1995 heeft de ministerraad besloten tot de aanleg, waarbij gekozen is voor een uitvoering als geboorde tunnel. 

Voor het verwerken, in het bijzonder het storten in de Westerschelde van de boorspecie die bij de aanleg van de tunnel vrijkomt, is in 1997 een nieuwe m.e.r. gestart. Tijdens het opstellen van het MER is de initiatiefnemer tot de conclusie gekomen dat voor het “opslaan (in afwachting van verdere verspreiding)” van boorspecie de m.e.r. geen wettelijke verplichting is. Besloten is de procedure op vrijwillige basis voort te zetten. De minister van VROM heeft ingestemd met inschakeling van de Commissie voor het uitbrengen van een toetsingsadvies.

De Commissie voor de milieueffectrapportage is van oordeel dat het MER Boorspecie Westerscheldetunnel de benodigde informatie bevat om het milieubelang een volwaardige rol te kunnen geven in de besluitvorming. Uit het informatieve en inzichtelijke MER komt duidelijk naar voren dat de uiteindelijke samenstelling van de boorspecie sterk bepalend zal zijn voor zowel de mogelijkheden tot hergebruik als de mogelijkheden om te storten. De perspectieven voor hergebruik zijn goed beschreven en de meest geschikte locaties voor stort zijn goed in beeld gebracht. De Commissie constateert dat er over het gebruik van additieven in het boorproces nog onzekerheden zijn, terwijl dat van grote invloed kan zijn op de mogelijkheden voor stort en hergebruik. Daarnaast acht zij het niet uitgesloten dat de aanwezigheid van bentoniet kan leiden tot overmatige, ongewenste vertroebeling bij stort in de Westerschelde. De Commissie wijst erop dat de natuurbeschermingsstatus van de Westerschelde beperkingen stelt aan de stortmogelijkheden van verontreinigd’ materiaal. De Commissie adviseert de bevoegde instanties bij de motivering van de vergunningvoorschriften hiermee terdege rekening te houden. De Commissie sluit haar advies af met enkele aanbevelingen voor de vergunningverlening.

Deze zijn in de besluiten verwerkt. Ter bescherming van het milieu wordt in de Wm-vergun ning een monitoringsprogramma voorgeschreven, zodat eventuele aantasting van het milieu tijdig wordt gesignaleerd en het regiem van verspreiding kan worden aangepast.

 

1 Zie projectnummer 114. 

 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

prof. dr. ir. Agema
drs. Wim Dubelaar
prof. dr. Piet Hoekstra
drs. Rob Lambeck
drs. Rob Mooren
dr. Leendert Witte

Voorzitter: ir. Maarten van Dis
Werkgroepsecretaris: drs. Marja van Eck

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
N.V. Westerscheldetunnel i.o.

Bevoegd gezag
Zeeland
Rijkswaterstaat

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Zeeland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C18.5 tot 1-4-2011: Niet-gevaarlijk afval (m.u.v. baggerspecie): storten of in de grond brengen >= 500.000m3

Bijgewerkt op: 10 jul 2018