Het betreft het voornemen om in de Oostvlietpolder bij Leiden een baggerdepot met een capaciteit van ca. 5 miljoen m3 baggerspecie in situ aan te leggen.
Hoofdpunten uit het advies
In het eerste richtlijnenadvies gaf de Commissie aan dat vooral gelet zou moeten worden op:
- aanbodprognoses in relatie tot de gebruikstijd van het depot;
- het voornemen inclusief alle deelactiviteiten (ook de nazorg);
- de gevolgen voor de archeologische waarden, de grondwaterkwaliteit, het oppervlaktewatergebruik en de ecologische schade.
In het tweede advies legt de Commissie ook accenten bij de landschappelijke gevolgen.
Tijdens de toetsing is aanvullende informatie gevraagd en gekregen over de ecohydrologische gevolgen van het (tijdelijk) storten van te ontgraven materiaal in de Vlietlanden en over geuraspecten, met name bij overslag van de baggerspecie.De Commissie is van oordeel dat het MER en de aanvullende informatie tezamen de essentiële informatie bevatten voor de besluitvorming. Zij doet elf aanbevelingen, waaronder voor:
- monitoring bij uitvoering van dispersiegedrag in de Vlietlanden, sulfaat en sulfide en geurhinder;
- nadere aandacht voor concrete mitigerende maatregelen die milieuwinst geven;
- nadere uitwerking van mogelijkheden en kosten van compenserende maatregelen, vooral voor verlies aan weidevogelgebied.
In begin 2002 zijn de definitieve beschikkingen vastgesteld. De gevraagde vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet is geweigerd omdat de beoogde ontgronding niet past binnen het vigerend bestemmingsplan; de andere drie (Wm/provincie; Wm/Leidschendam-Voorburg en Wvo) zijn wel verleend en zijn nog drie jaar na dato van kracht. Eerder heeft bij uitspraak van 29 augustus 2001 de Raad van State goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan Oostvlietpolder.
Het initiatief is nog niet door de initiatiefnemer ingetrokken. Er lopen schadeclaims.