480. GFT-vergistingsinstallatie (Biocel-procédé) te Lelystad

In de zes samenwerkende Flevolandse gemeenten1 moest de gescheiden inzameling van groen te-, fruit- en tuinafval (GFT) vóór 1 januari 1994 volledig functioneren. Om deze afvalstroom te verwerken hebben de gemeenten het initiatief overgedragen aan Heidemij realisatie. Deze heeft het initiatief geconcretiseerd tot een voornemen tot oprichting van een vergistingsinstallatie volgens het Biocel-procédé, met een capaciteit van 35.000 ton4]. In de startnotitie worden twee mogelijke locaties onderscheiden: het industrieterrein Noordersluis en het zogeheten Visvijvergebied, waarvoor eerder een m.e.r.-procedure is gestart voor vestiging van een bedrijventerrein Flevo milieu- en energiepark2.    1 Almere, Lelystad, Zeewolde, Dronten, Noordoostpolder en Urk.  2 In de startnotitie was sprake van een eventuele uitbreiding van de capaciteit tot 70.000 ton per jaar, waarbij ook GFT-afval uit het gewest Gooi- en Vechtstreek zou kunnen worden verwerkt. Deze uitbreiding, zo bleek uit het MER, is later niet meer overwogen.

Procedure en adviezen

Richtlijnen
27-01-1993 Datum kennisgeving
27-01-1993 Ter inzage legging van de informatie
26-03-1993 Advies uitgebracht
Advies voor richtlijnen
Toetsing
19-01-1994 Kennisgeving MER
19-01-1994 Ter inzage legging MER
Toetsing a
11-03-1994 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie mer
25-03-1994 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsingsadvies

Opmerkingen bij de advisering

In haar richtlijnenadvies vroeg de Commissie om in het milieueffectrapport 

de keuze van vergisting (versus compostering) voor verwerking van GFT te motiveren en

ofwel verschillende vergistingsprocédés als gelijkwaardige varianten te behandelen, ofwel de keuze van het Biocel-procédé te onderbouwen aan de hand van (o.a.) milieuargumenten.

De richtlijnen vragen de keuze van vergisting en de keuze van het Biocel-procédé toe te lichten, en vragen bij deze toelichting naar minder aspecten dan de Commissie aanbeval.

Bij de start van de procedure was aangekondigd, dat de verlening van de bouwvergunning in de procedure zou worden gecoördineerd; bij de vaststelling van de richtlijnen is de gemeente Lelystad echter niet betrokken geweest. In de kennisgeving wordt duidelijk gemaakt, dat de coördinatie met de bouwvergunning is vervallen.

Op 22 november 1993 ontvingen de bevoegde instanties de vergunningaanvragen.

Tijdens de toetsing stuitte de Commissie op een aantal onduidelijkheden. Zij heeft deze met het bevoegd gezag en de initiatiefnemer besproken. Heidemij Realisatie heeft hierop een (schriftelijke) Toelichting op het MER opgesteld en bij de provincie Flevoland ingediend. Op verzoek van de provincie heeft de Commissie deze toelichting betrokken in het toetsingsadvies. De Toelichting zou tezamen met het toetsingsadvies aan de adviseurs worden toegezonden en met de ontwerp-beschikking ter inzage worden gelegd.

In het toetsingsadvies concludeerde de Commissie, dat in combinatie met de Toelichting op enkele punten aanzienlijke onzekerheden bleven bestaan. Deze hingen voor een belangrijk deel samen met de keuze van het Biocel-procédé; deze keuze was voorafgaand aan déze m.e.r.-procedure als uitwerking van het provinciaal afvalstoffenplan gemaakt (overigens zonder m.e.r.).

Als consequentie van deze procédékeuze, en met name vanwege de grootschalige batchverwerking, bestonden er onzekerheden over milieueffecten, vooral emissies van geur en biogas, constateerde de Commissie. Een grote doorzet zou mogelijk zijn; in combinatie met de onzekerheden ten aanzien van biogas zouden de milieueffecten ernstiger kunnen zijn dan in het MER voorzien. Indien bij de vergunningverlening en de opstelling van een evaluatieprogramma rekening zou worden gehouden met deze onzekerheden, dan zou er voldoende informatie beschikbaar zijn om in de besluitvorming het milieubelang een volwaardige plaats te geven.

De ontwerp-beschikkingen bevatten geen evaluatieparagraaf. Wel is een meet- en registratieprogramma opgenomen.

De boeren van een 1800 meter van de vergistingslocatie gelegen macrobiotische landbouwbedrijven zijn in beroep gegaan tegen de beschikking van GS. Hun eerste bezwaar was dat op grond van het MER geconcludeerd kon worden dat de locatie bij industrieterrein Noordersluis milieuvriendelijker zou zijn. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat op grond van de Wet milieubeheer een vergunning kan worden geweigerd als er niet voldoende milieubeschermende maatregelen kunnen worden getroffen, maar dat de Wm niet voorschrijft dat de altijd de milieuvriendelijkste locatie moet worden gekozen, als er ook andere aanvaardbare alternatieven zijn. Een tweede bezwaar richtte zich tegen het feit dat de installatie experimenteel was; de boeren meenden dat daarom de stank niet goed kon worden voorspeld. Bovendien waren ze bang dat het imago van hun bedrijf zou worden aangetast. De afdeling Beroepen stelde, dat de voorspellingen van stank in het MER waren opgenomen en dat er voldoende aandacht aan stankemissies was in het vergunningvoorschrift; bovendien dat het imago van de macrobiotische bedrijven geen milieuschade was en niet onder de Wet milieubeheer viel. Daarmee werden de beroepen ongegrond verklaard.

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Anton van der Knijff
Cees van Maanen

Voorzitter: prof. dr. ir. Dick de Zeeuw
Werkgroepsecretaris: drs. Michiel Odijk

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Heidemij realisatie b.v.

Bevoegd gezag
Lelystad
Provincie Flevoland
Rijkswaterstaat
Heemraadschap Fleverwaard

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Flevoland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
B00.7 bewerking van afvalstoffen, m.e.r.-plichtig in Besluit 1994

Bijgewerkt op: 31 aug 2007