367. Composteringsinstallatie Midden-Zeeland (gem. Borsele)
Het initiatief behelst de oprichting van een provinciale composteringsinrichting op een locatie in het Sloegebied in de gemeente Borsele, dicht bij een bestaande stortplaats. De jaarlijkse verwerkingscapaciteit is nodig voor GFT-afval uit geheel Zeeland (41.000 ton), agrarisch afval uit Midden-Zeeland, Tholen en St.-Philipsland (2.000 ton) en bermmaaisel en plantsoenafval uit Midden-Zeeland (2.000 ton)1. In de startnotitie maakte de initiatiefnemer melding van een keuze voor een systeem van eenfasige aërobe compostering met geforceerde beluchting. De composteringsinstallatie zal – naar planning – deel gaan uitmaken van een afvalcentrum. 1 Uit gangs punt voor de verwerkingscapaciteit van de in stallatie vorm de een aanbod van 40.000 ton GFT-af val, 6.000 ton agra risch afval en 6.000 ton maai- en plantsoenafval.
Procedure en adviezen
Richtlijnen |
---|
19-06-1991 Datum kennisgeving |
19-06-1991 Ter inzage legging van de informatie |
01-08-1991 Advies uitgebracht |
Advies voor richtlijnen |
Toetsing |
21-10-1992 Kennisgeving MER |
21-10-1992 Ter inzage legging MER |
Toetsing aanvulling MER |
08-09-1993 Toetsingsadvies uitgebracht |
Opmerkingen bij de advisering
In het richtlijnenadvies werd onder andere geadviseerd in het MER aan te geven, welke (milieu-)overwegingen bij de locatiekeuze een rol hebben gespeeld en welke andere locaties in de afweging zijn betrokken. Tevens werd gevraagd zo veel mogelijk duidelijkheid te geven over de andere activiteiten, die zullen plaatsvinden in het afvalstoffencentrum. In de richtlijnen is het advies vrijwel geheel overgenomen.
Tijdens de toetsingsperiode hebben GS van Zeeland, op verzoek van het OLAZ, besloten om de oprichting en werking van de composteringsinrichting onder voorschriften te gedogen tot maximaal 1 januari 19941. Indien de Afvalstoffenwetvergunning eerder van kracht zou worden, of indien de Raad van State deze vergunning vóór 1 januari 1994 zou hebben geschorst of vernietigd, zou de gedoogperiode zoveel te eerder aflopen. Deze gedoogperiode werd bekendgemaakt op 14 juli 1993.
Tijdens de toetsing constateerde de Commissie, dat het MER te globaal was om een besluit op te baseren. Enkele belangrijke keuzen waren niet gemotiveerd, en enkele andere keuzen nog opengelaten. Ook bevatte het MER een aantal inconsistenties. De Commissie vond het MER te globaal ten aanzien van de relatie van de composteringsinstallatie met de stortplaats. Onduidelijkheden bestonden er over de productie, zuivering en lozing van afvalwater, en over de geurbestrijdingsmaatregelen. Naar aanleiding van de constateringen van de Commissie heeft de provincie besloten aanvullende informatie te vragen en de procedure te verlengen, totdat deze informatie bij de toetsing kon worden betrokken. Op grond van deze aanvulling constateerde de Commissie, dat er voldoende informatie beschikbaar was voor besluitvorming over de vergunningaanvraag ingevolge de Afvalstoffenwet, maar dat nog onduidelijk was of ook voldoende informatie zou zijn voor een besluit over een Wvo-vergun ningaanvraag. De Wvo-vergunningaanvraag was nog niet opgesteld, en de relatie met het MER was dus onduidelijk. Hierop is besloten de aanvulling te herzien en ook informatie op te nemen in verband met een Wvo-vergunning. Om de toetsing niet te laten wachten op de Wvo-vergunningaanvraag, vroeg de provincie de Commissie een voorlopig toetsingsadvies uit te brengen ten behoeve van de besluitvorming over Aw- en Wvo-vergunningaanvraag, en bij de tervisielegging van de Wvo-vergunningaanvraag aan te geven wat het definitieve advies was.
Het toetsingsadvies gaat in op het MER en de daarop gemaakte aanvullingen, die tezamen met de ontwerp-vergunning ter inzage zouden worden gelegd. De Commissie is uiteindelijk tot het oordeel gekomen, dat het MER met de aanvullingen voldoende informatie bieden om in de besluitvorming de milieubelangen volwaardig mee te kunnen wegen. Zij wees verder op het grote belang van evaluatie van de voorspelde geurhinder, omdat bij de voorspellingen van theoretische kennis was uitgegaan.
Een concept van de ontwerp-vergunning is besproken met de directie Zeeland van Rijkswaterstaat. Deze heeft per brief van 13 oktober 1993 gevraagd, hoe het afvalwater uit de inrichting zou worden afgevoerd. Vooralsnog werd ervan uitgegaan, dat dit per tankauto zou geschieden.
Op 25 februari 1994 werd de aanvraag voor de vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet aangevuld. Hierbij is onder andere de opslagruimte voor compost kleiner dan in de oorspronkelijke aanvraag. Tevens is de tenaamstelling voor de vergunning aangepast.
De Commissie is gevraagd om te beoordelen, of het MER bij deze wijzigingen (en de grotere duidelijkheid over het te vestigen afvalstoffencentrum) nog voldoende basis bood voor de besluitvorming. Zij heeft gereageerd dat het niet de taak van de Commissie, maar die van het bevoegd gezag is om te bezien in welke gevallen een initiatief zodanig afwijkt van het oorspronkelijke initiatief, dat het MER niet meer zou voldoen.
Op 5 juli 1994 is de gewijzigde ontwerp-vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet opgesteld; deze heeft ter inzage gelegen van 21 juli tot en met 3 augustus 1994. In de gewijzigde ontwerp-vergunning is rekening gehouden met de inspraakreacties, zowel naar aanleiding van de aanvulling van de aanvraag als naar aanleiding van de eerste ontwerp-vergunning.
In de tweede ontwerp-vergunning zijn evaluatievoorschriften opgenomen voor luchtverontreiniging, geluid en grondwaterkwaliteit. Ten aanzien van geluidbelasting en luchtverontreiniging zijn criteria gesteld, wanneer extra maatregelen zullen moeten worden getroffen.
Op 16 september 1994 is de GFT-composteringsinstallatie in gebruik genomen.
In de jaren 1995 tot 1997 is er evaluatieonderzoek uitgevoerd. Er zijn regelmatig klachten over stank binnengekomen. Naar aanleiding van de evaluatie heeft de provincie bekendgemaakt, dat er aanleiding was om aanvullende voorschriften op te stellen ter beperking van de geuroverlast. Uit onderzoek bleek het ventilatiedebiet te laag, als de deuren open waren. Medio 1995 is de situatie verbeterd door betere voorzieningen in de composteerhal aan te brengen. De ammoniakconcentraties bleken ruim onder de vergunde waarden; datzelfde gold voor de geluidemissies. De 99,5-percentiel van de geurcontour van 1 ge/m3 bleek echter veel verder te reiken dan in het MER was verondersteld. De provincie heeft daarom voorgesteld om de vergunde concentratie voor ammoniak veel lager te maken en om aanvullende voorschriften voor bestrijding van geurhinder op te leggen.
Het OLAZ heeft aangegeven geen problemen te hebben met de verlaging van de ammoniaknorm en de geurnorm, maar voorschriften ver vergroting van het afzuigdebiet uit de opslaghal niet effectief te vinden.
In de ontwerp-vergunning is aangegeven, dat de deze voorschriften toch worden opgenomen omdat de deuren van de opslaghal regelmatig openstaan. In die situatie wordt vergroting van het afzuigdebiet wel zinvol geacht.
In september 1999 meldde de provincie Zeeland dat op een vergunningaanvraag van het OLAZ voor uitbreiding van de stortplaats Midden- en Noord-Zeeland (bij de composteringsinstallatie) was binnengekomen en dat naar aanleiding van de m.e.r.-beoordelingsplicht was besloten hiervoor géén m.e.r.-procedure te doorlopen, omdat het Stortbesluit bodembescherming voldoende waarborgen zou bieden.
1 De gedoogperiode werd bekend gemaakt in Staatscourant 131 van 14 juli 1993.
Betrokken partijen
Samenstelling van de laatste werkgroep
van den Berg |
dr. ir. Koster |
Cees van Maanen |
Voorzitter: ir. Karel Veldhuis
Werkgroepsecretaris: drs. Michiel Odijk
Initiatiefnemer en Bevoegd gezag
Initiatiefnemer |
---|
Borsele |
OLAZ Compostering bv |
Bevoegd gezag |
---|
Zeeland |
Rijkswaterstaat |
Overige gegevens
Gebied: Nederland, provincie Zeeland
Categorieën Besluit m.e.r.
Code | Omschrijving |
---|---|
D18.2 | tot 1-4-2011: Dierlijke, organische meststoffen, GFT, groenafval: verwerken of vernietigen >=100ton per dag |
Bijgewerkt op: 31 aug 2007