119. Ontgrondingsplan Noord-Brabant voor beton- en metselzand

Ten behoeve van de landelijke voorziening voor de lange termijn – de periode 1989 tot en met 1998 – heeft de provincie Noord-Brabant een taak op zich genomen van ca. 22 miljoen ton beton- en metselzand. Hiervoor dienden op maximaal 5 km van groot vaarwater één of meerdere gebieden van tezamen 200 à 220 ha gevonden te worden waar de zandwinning kan plaatsvinden. Een eerste globale selectie op basis van geologische voorkomens en harde belemmeringen had een globale aanduiding van het studiegebied opgeleverd. Een tweede afbakening met behulp van multicriteria-analyse leverde vijf gebieden op. In het MER zouden, naast locatiealternatieven, ook uitvoeringsalternatieven en de verschillende mogelijkheden voor de eindbestemming van de aan te leggen plas worden vergeleken op de respectievelijke milieugevolgen. 

Procedure en adviezen

Richtlijnen
29-08-1986 Datum kennisgeving
29-08-1986 Ter inzage legging van de informatie
27-10-1986 Advies uitgebracht
Toetsing
26-04-1989 Kennisgeving MER
26-04-1989 Ter inzage legging MER
07-07-1989 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

Tegelijk met het vaststellen van de richtlijnen hebben GS, na overleg met de betrokken gemeenten, vier potentiële wingebieden aangewezen, waarbinnen zeven locatiealternatieven in aanmerking zouden komen. Het overleg met de betrokken gemeenten is er debet aan dat de richtlijnen niet binnen de periode van vijf maanden na de start van de start van de m.e.r.-procedure zijn vastgesteld. 

Uit het toetsingsadvies kwam naar voren dat het MER over het geheel genomen van goede kwaliteit was. Op de beschrijving van de hydrologische aspecten had de Commissie echter enig commentaar. Uit het ontwerprapport locatiekeuze, dat tegelijk met het MER ter inzage is gelegd, bleek dat de voorkeur uitging vaar de ontgronding van de locaties Beers en Ravenstein-Oost. Uit het MER bleek, dat ontgronding in eerstgenoemd gebied van de potentiële winningslocaties de meeste negatieve milieugevolgen met zich zou meebrengen.

Op 29 juni 1990 hebben PS de locatie Beers-Oost definitief aangewezen. Er zou een vergelijkend onderzoek worden gedaan naar de locaties Lith-Zuid en Ravenstein-Oost. Uit dit onderzoek zou moeten blijken welke locatie als tweede winningslocatie zou moeten worden aangewezen. Een evaluatieprogramma is begin 1992 door PS vastgesteld. In Beers is met de ontgronding begonnen. De eerste resultaten van de evaluatie werden in mei 1993 verwacht.

 

Op 18 maart 1989 hebben GS een plan vastgesteld voor de periode 1999 – 2008. Daarin is vastgelegd, dat tot het jaar 2003 zandwinning is gepland in de locatie Beers/Cuijk (110 ha) door uitbreiding van de Kraaijenbergse Plassen1 en de aanleg van een plas in de Heeswijkse Kampen (gem. Cuijk). Ten behoeve van de zandwinning na 2003 zal een nieuwe selectieprocedure worden gestart.

 

1 Zie ook project 385. 

 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Wennemar Cramer
ir. Harry Dijkstra
drs. Rolf Kemmers
prof. ir. van Lohuizen
van Meel

Voorzitter: dr. Hans Cohen
Werkgroepsecretaris: ir. Margot de Cleen

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Noord-Brabant

Bevoegd gezag
Noord-Brabant

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Noord-Brabant


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C16.1 tot 1-4-2011: Winning oppervlaktedelfstoffen >= 100ha

Bijgewerkt op: 31 aug 2007