Tjeerd Gorter
werkgroepsecretaris
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de capaciteit van de regionale stortplaats 'Spinder' uit te breiden en twee monodeponieën voor chroomhoudend afval uit de lederindustrie aan te leggen.
In de startnotitie stond het voornemen als volgt gedefinieerd: "het realiseren van nieuwe verwerkingscapaciteit voor afval dat na 1996 dient te worden gestort op de bestaande stortlocatie 'Spinder'". Tijdens het opstellen van het advies voor richtlijnen bleek dat het SMB, naast het streven om de stortcapaciteit van 'Spinder' uit te breiden, het voornemen heeft om twee monodeponieën te realiseren voor chroomhoudend afval uit de lederindustrie. Voor de realisatie van deze deponieën zijn vergunningen nodig ingevolge de Aw en de Wvo en is tevens een ontheffing van het stortverbod vereist inzake de Wca. Omdat de vergunningaanvragen voor de Aw en de Wvo ten behoeve van de uitbreiding van de stortplaats en de realisatie van de deponieën tegelijkertijd plaatsvindt en de wijze waarop de beide voornemens worden gerealiseerd op elkaar van invloed is, is besloten om de activiteiten alsnog tezamen in een geïntegreerde m.e.r.-procedure te beschouwen.
Op 12 mei 1992 is het concept-MER door de Commissie m.e.r. met bevoegd gezag en initiatiefnemer besproken. Tijdens deze bespreking kwam naar voren dat de capaciteit van Spinder niet met 4 miljoen m³, zoals in de richtlijnenfase was aangegeven, maar met ongeveer 8 miljoen m³ zou worden uitgebreid. Tevens werd aangegeven dat op het terrein van Spinder ook een vergistingsinstallatie voor groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval) zou worden gerealiseerd. Het MER voor deze installatie zou tegelijkertijd met het MER voor de stortplaats ter inzage worden gelegd en er zou een geïntegreerde vergunningaanvraag voor de Aw en de VWO worden ingediend.