936

Glastuinbouwlocatie Zuid-Holland Zuid

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het voornemen om te komen tot de aanwijzing van een nieuwe locatie voor glastuinbouw in Zuid-Holland Zuid met een oppervlakte van 265 ha netto (ongeveer 600 ha bruto).  

 

Hoofdpunten uit het advies

Gezien de grote veranderingen die in de regio op stapel staan, is in het richtlijnenadvies geadviseerd in het MER te streven naar samenhang met andere voornemens in de regio (zoals de ontwikkeling van een grootschalig bedrijventerrein). De Commissie adviseert om voor het MER bij de ontwikkeling van de alternatieven een twee-stappen-aanpak te volgen. Een eerste stap waarin de locatiealternatieven uitgewerkt worden en een tweede stap waarin op inrichtingsniveau alternatieven ontwikkeld worden. De beschrijving van de milieueffecten dient zich toe te spitsen op de effecten voor de bodem, de waterhuishouding en waterkwaliteit, natuur en landschap, energie- en CO2-verbruik, verkeer en woon- en leefomgeving. In de toetsingsfase heeft de Commissie beoordeeld dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Wel heeft zij een aantal aanbevelingen gedaan voor de verdere besluitvorming. In het MER is uitgegaan van een zeer optimistisch basismodel voor de glastuinbouw. De uitgangspunten in het basismodel ten aanzien van de inrichting dienen in de vergunnings- c.q. inrichtingsvoorschriften opgenomen te worden. Voor het geval deze uitgangspunten niet gerealiseerd worden, heeft de Commissie aanbevolen de milieueffecten hiervan in de vergunningsvoorschriften aan banden te leggen. Tevens heeft zij geadviseerd om bij de besluit over de locatiekeuze, indien gekozen wordt voor de locatie Hogezandse Polder, in een compensatieplan te beschrijven hoe de compensatie vorm gaat krijgen en hoe de gorzen geoptimaliseerd worden voor ganzen. Ook de haalbaarheid van de realisatie van warmte- en CO2-levering voor de Hogezandse Polder moet bij de uiteindelijke locatiekeuze betrokken worden. Voor het evaluatieprogramma is aanbevolen om in ieder geval de effecten van de eventuele afwijkingen van het basismodel te onderzoeken. Daarnaast is het van belang de realisatie en de effectiviteit van de compenserende maatregelen (ganzen) en mitigerende maatregelen te monitoren. Voor de evaluatie van de effecten van licht op vogels, vindt de Commissie het raadzaam in een vroegtijdig stadium een nulmeting te doen, alvorens gemonitord wordt. 

 

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Wim Keijsers

drs. Rob Mooren

drs. ing. Leo Oprel

drs. Nico de Rooij

voorzitter

drs. Leni van Rijn-Vellekoop

werkgroepsecretaris

drs. Bauk Rademaker

Projectinformatie

Bevoegd gezag

Provincie Zuid-Holland

Initiatiefnemer

Provincie Zuid-Holland

Laatste advies uitgebracht op

23 november 1998