ECLI:NL:RVS:2013:BY9222

Betreft Bellingwedde
Datum uitspraak 23-01-2013
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden bestemmingsplannen, intensieve veehouderij, plan-m.e.r., m.e.r.-beoordeling, overgangsrecht, bestuurlijke lus, wijzigingsplan
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201200076/1/R4

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Bij de beoordeling of het overgangsrecht van het Besluit van 21 februari 2011 tot wijziging van onder meer het Besluit m.e.r. (zoals dat op 1 april 2011 in werking ging) op een besluit van toepassing is, zijn twee elementen van belang:
    1. Betreft het een ontwerp van een besluit waarvoor bij de voorbereiding een MER dient te worden gemaakt op grond van het Besluit m.e.r. zoals dat geldt vanaf 1 april 2011?;
    2. Is er voor 1 april 2011 kennisgeving gedaan van het desbetreffende ontwerp en is het ontwerp voor die datum ter inzage is gelegd?
  • Een wijzigingsplan kan worden aangemerkt als kaderstellend plan dat een installatie als bedoeld in het Besluit m.e.r. mogelijk maakt.
  • Het ontbreken van een m.e.r. is een fundamenteel gebrek en leidt tot ‘kale’ vernietiging van het gehele besluit.

NB Zie de samenvatting van de voorlopige voorziening, ABRvS 1 mei 2012, zaaknr. 201200076/2/R4.

Casus

Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college van B en W van de gemeente Bellingwedde het “Bestemmingsplan Buitengebied 1998-Wijzigingsplan” vastgesteld. Tegen het besluit is door appellant beroep ingesteld.

Op 1 mei 2012 heeft de voorzieningenrechter het besluit geschorst. Met het wijzigingsplan wordt een vergroting van het agrarisch bouwperceel toegestaan van 1,8 hectare naar 4,3 hectare. Het is ook verschoven in oostelijke richting. Daar wordt een nieuwe ligboxenplaats van 5.000 m² bestemd. Met de vergroting wordt het mogelijk meer runderen te houden op de melkveehouderij. Met het wijzigingsplan kan het aantal toegestane volwassen runderen worden verdubbeld naar 700 en het jongvee mag van 140 naar 350.

Appellant betoogt met betrekking tot m.e.r. dat ten onrechte geen MER gemaakt is. Volgens appellant valt het project onder categorie D14 van de Bijlage van het Besluit m.e.r. zoals dat na 1 april 2011 luidt. Subsidiair betoogt appellant dat wanneer het overgangsrecht van het Besluit m.e.r. van toepassing is op het bestreden besluit het college een m.e.r.-beoordeling had moeten doen omdat het wijzigingsplan een intensieve veehouderij mogelijk maakt.

Het college betoogt dat op grond van de planregels in het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” het bedrijf geen intensieve veehouderij is.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling volgt voor de vraag of het bestreden besluit onder het oude of nieuwe Besluit m.e.r. valt het toetsingskader zoals de Afdeling dat heeft geïntroduceerd in de uitspraak van 19 december 2012 (zaaknr. 201109052/1/R2, Deest) en 9 januari 2013 (zaaknr. 201108126/1/R2, Emmeloord):
1) Is op grond van het huidige Besluit m.e.r. sprake van een m.e.r.-plicht?, en
2) Is het ontwerp-besluit voor 1 april 2011 ter inzage gelegd?

Ad 1) Categorie D14 houdt in dat de oprichting, wijziging of uitbreiding van een intensieve veehouderij (installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren) onder meer in gevallen van meer dan 200 koeien ouder dan 2 jaar, 340 stuks jongvee tot 2 jaar of in totaal 340 koeien ouder dan 2 jaar en jongvee tezamen, m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Als plan in kolom 3 is het wijzigingsplan aangewezen. Aangezien deze drempelwaarden worden overschreden zou het besluit op grond van het nieuwe Besluit m.e.r. plan-m.e.r.-plichtig zijn.
Ad 2) Het ontwerp-wijzigingsplan is op 21 oktober 2010 ter inzage gelegd bij kennisgeving van 20 oktober 2010. Daarmee is het oude Besluit m.e.r. van toepassing.

In de uitspraak over de voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter reeds overwogen dat het wijzigingsplan plan-m.e.r.-plichtig is. Dat het bedrijf volgens het bestemmingsplan geen intensieve veehouderij is geen aanleiding voor de Afdeling om een ander oordeel op dit punt te vellen.

Aangezien het ontbreken van een MER een fundamenteel gebrek is, wordt het bestreden besluit geheel vernietigd. Er kan niet op grond van een bestuurlijke lus een tussenuitspraak worden gedaan.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep gegrond en vernietigt het gehele besluit.