ECLI:NL:RVS:2012:BY1709

Betreft Bestemmingsplan buitengebied Woensdrecht
Datum uitspraak 31-10-2012
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden bestemmingsplannen, buitengebied, Woensdrecht, maximale mogelijkheden, plan-m.e.r., natuur, passende beoordeling
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201105435/1/R3

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Maximale mogelijkheden van het plan, inclusief de wijzigingsmogelijkheden, moeten in een MER worden beschouwd.
  • Ook voor een overwegend conserverend plan kan een passende beoordeling (en dus een MER) nodig zijn!
  • De voorwaarde bij een wijzigingsbevoegdheid dat nadelige effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied eerst moeten worden uitgesloten voordat de bevoegdheid kan worden toegepast, ontslaat niet van de plicht tot onderzoek en de toets aan artikel 19j Nbw (en daarmee tot een plan-m.e.r.).
  • Mitigerende maatregelen voorzien voorkomt niet dat een Passende beoordeling en daarmee ook een plan-m.e.r. moeten worden opgesteld. Die maatregelen mogen wel in een Passende beoordeling worden betrokken.

NB De Commissie m.e.r. heeft een R&D-advies gegeven (onder projectnr. 2419). De Commissie heeft geen toetsingsadvies gegeven.

Casus

Het plan actualiseert de planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Woensdrecht en is overwegend conserverend van aard. Appellanten betogen onder meer dat de maximale mogelijkheden in het plan-MER niet zijn onderzocht. Een van de planregels maakt mogelijk dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn een bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf binnen de bestemming "Agrarisch" te vergroten tot maximaal 2,5 ha. Omdat de vergroting kan leiden tot extra stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de nabijheid van het plangebied heeft de raad volgens hen ten onrechte geen Passende beoordeling laten opstellen, zoals bedoeld in artikel 19j, tweede lid, Nbw 1998. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het in primair agrarisch gebied mogelijk moet zijn met een wijzigingsbevoegdheid een bouwvlak te vergroten tot 2,5 ha. Voorts stelt de raad dat de vergroting niet zal leiden tot nadelige effecten voor Natura 2000-gebieden in de nabijheid van het plangebied. Daartoe wijst de raad op de voorwaarde in de planregels dat eerst aangetoond dient te worden dat geen nadelige effecten plaatsvinden op het nabijgelegen Natura 2000-gebied.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat het plan-MER uitgaat van uitbreiding van de bouwvlakken van grondgebonden agrarische bedrijven tot 1,5 ha. Bij de gewijzigde vaststelling van het plan is uitbreiding tot maximaal 2,5 ha mogelijk gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling is deze wijziging zodanig dat de gegevens in het plan-MER niet meer aan dit plan ten grondslag kunnen worden gelegd. Het plan is daarmee in strijd met artikel 7.13, aanhef en onder b, Wm vastgesteld. Het betoog slaagt.

Vast staat dat bij de voorbereiding van het plan geen Passende beoordeling is gemaakt, hoewel volgens het plan-MER bij het risicoscenario significante gevolgen vanwege stikstofdepositie niet bij voorbaat zijn uitgesloten. Volgens het plan-MER is benutting van de voorziene planologische ruimte voor grondgebonden veehouderijen niettemin mogelijk vanwege de toepassing van de Verordening Stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant. Die voorziet in de mogelijkheid van saldering van stikstofdepositie door tussenkomst van de zogeheten depositiebank. Daarmee worden significante gevolgen uitgesloten. Uit het voorgaande volgt dat bij de beoordeling of sprake kan zijn van significante gevolgen de mogelijkheid van saldering is betrokken als mitigerende maatregel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 7 september 2011 in zaaknr. 201003301/1/R2 en 7 mei 2008, in zaaknr. 200604924/1, gaat het er om te bezien of het plan als zodanig niet leidt tot significante gevolgen. Wanneer significante gevolgen niet zijn uitgesloten, dient een Passende beoordeling te worden gemaakt, waarbij mitigerende maatregelen kunnen worden betrokken. Nu niet uitgesloten is dat het plan als zodanig significante gevolgen heeft, was de raad verplicht voor het plan een Passende beoordeling te maken. Het standpunt van de raad dat de natuur voldoende is beschermd omdat vóór de vergroting van een bouwvlak eerst aangetoond moet worden dat er geen nadelige effecten plaatsvinden, kan niet worden gevolgd. Het onderzoek had moeten worden verricht bij de voorbereiding van het plan.

Uitspraak
De betreffende planregels zijn vastgesteld in strijd met artikel 7.13, aanhef en onder b, Wm en artikel 19j, tweede lid, Nbw 1998. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Overigens bevat de memo van Arcadis van 23 november 2011 geen aanvulling op het plan-MER en evenmin een passende beoordeling, zodat geen aanleiding bestaat om nader te onderzoeken of de rechtsgevolgen van dit deel van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Ook op andere onderdelen gaat het plan onderuit, onder meer omdat geen afweging is gemaakt over mogelijke aantasting van aanwezige landschapswaarden. In dat geval ziet de Afdeling wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb de raad op te dragen in zoverre een nieuw plan vast te stellen en daartoe een termijn te stellen. Voorts zijn bepaalde onderdelen van het plan in strijd met de provinciale verordening en is onvoldoende rekening gehouden met het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De Afdeling treft voor onderdelen van het plan een voorlopige voorziening.