ECLI:NL:RVS:2012:BW1593

Betreft Bestemmingsplan Alphen-Chaam
Datum uitspraak 11-04-2012
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Alphen-Chaam, bestemmingsplannen, buitengebied, passende beoordeling, natuur, milieueffectrapportage (m.e.r.), Natura 2000-gebieden, maximale mogelijkheden, wijzigingsbevoegdheid
Bronnen vindplaats Zaaknummer 201003878/1/R3

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Een conserverend bestemmingsplan kan nog steeds allerlei ontwikkelingen mogelijk maken. Bij de vaststelling van het nieuwe plan moet het bevoegd gezag opnieuw bekijken of de niet gerealiseerde ontwikkelingen die het vigerende plan al mogelijk maakte, nog aanvaardbaar zijn. Bij die afweging moet de actuele regelgeving worden betrokken.
  • Zelfs voor ogenschijnlijk kleine activiteiten (zoals kleinschalige recreatie of kamperen bij de boer) kan een Passende beoordeling (en daarmee een plan-m.e.r. nodig) voor een bestemmingsplan buitengebied nodig zijn.
  • Opname van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan betekent dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt geacht. Daarom moeten wijzigingsbevoegdheden worden meegenomen bij de beoordeling van de effecten van een voorgenomen plan.

NB In de uitspraak van de Afdeling op 25 september 2012 inzake zaaknr. 201011920/8/R3 met betrekking tot het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” van de gemeenteraad van Oirschot, oordeelt de Afdeling tevens dat er wel een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen met daarin opgenomen een passende beoordeling ondanks dat het bestemmingsplan conserverend van aard is. Overigens is in het conserverende bestemmingsplan wel een wijziging van de bouwvlakken voor een aantal percelen vastgesteld. (P2321 advies Cie m.e.r.)

Opm.: Omdat het besluit al wordt vernietigd omdat geen Passende beoordeling is opgesteld, gaat de Afdeling niet in op de vraag of ook een MER had moeten worden gemaakt. Het ligt echter voor de hand dat voor het plan een plan-m.e.r.-procedure moet worden doorlopen, nu een Passende beoordeling moet worden opgesteld.

Casus

Op 11 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Alphen-Chaam het bestemmingsplan “Buitengebied Alphen-Chaam 2010” vastgesteld.
Appellanten betogen onder andere dat ten onrechte niet is onderzocht of het plan een negatief effect heeft op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Regte Heide & Riels Laag en het Ulvenhoutse Bos. De negatieve effecten zouden volgens appellanten kunnen ontstaan omdat het plan intensieve veehouderij mogelijk maakt en ook uitbreidingsmogelijkheden van recreatiebedrijven en burgerwoningen. Daarom moet een Passende beoordeling in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 en een MER worden opgesteld. De Passende beoordeling moet deel uitmaken van het MER.
Volgens de gemeenteraad is het plan conserverend van aard en biedt het alleen ruimte aan kleinschalige ontwikkelingen. Daarom zullen geen significante gevolgen optreden en kan een Passende beoordeling achterwege blijven.

Overwegingen van de bestuursrechter
Uit het deskundigenbericht blijkt dat het plan voor een aantal veehouderijen inderdaad in een aanzienlijk groter bouwvlak voorziet. Bovendien heeft de gemeenteraad aangegeven bij de vaststelling van het plan niet te hebben bekeken of binnen de bouwvlakken voor intensieve veehouderijen die overeenkomen met de bouwvlakken in het voorheen geldende plan, nog ruimte voor uitbreiding is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 19 oktober 2011, 200906702/1/R3, moet de gemeenteraad bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan de aanvaardbaarheid daarvan (opnieuw) bezien. Daarbij moet de regelgeving die op het moment van vaststelling van het plan geldt, in beschouwing worden genomen. Dat een deel van de bouwvlakken overeenkomt met de bouwvlakken in het voorheen geldende plan, betekent niet automatisch dat het voorgenomen plan in overeenstemming is met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998.

Voor wijzigingsbevoegdheden voor vergroting van bouwvlakken voor veehouderijen, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 7 september 2011, 200907076/1/R3. Daaruit volgt dat al bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of het plan, uitgaande van de maximale mogelijkheden die het plan biedt, significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Opname van een wijzigingsbevoegdheid houdt in dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt geacht. Dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid afhankelijk is van een verplichting op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, doet hier niet aan af. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat met de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een verschuiving van emissiepunten mogelijk is, die significante gevolgen kan hebben.

Omdat geen verbod op een tweede bouwlaag in het bestemmingsplan is opgenomen, kan uitbreiding van intensieve veehouderij op grond van het bestemmingsplan niet worden uitgesloten.

De gemeenteraad heeft bovendien niet gekeken of het plan ruimte biedt voor de uitbreiding van recreatiebedrijven.

Omdat het plan voor burgerwoningen in geringe uitbreidingsmogelijkheden voorziet, kon de gemeenteraad stellen dat dit niet tot significante gevolgen voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden leidt.

Gelet op het voorgaande is het plan in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld.

Uitspraak
Het beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt het besluit.