ECLI:NL:RVS:2011:BR6907

Betreft Bestemmingsplan buitengebied Haaren
Datum uitspraak 07-09-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden buitengebied, bestemmingsplannen, pluimveehouderij
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200907076/1/R3
JM 2011, 135 met noot van Velsen

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Ook al is een uitbreiding van een bedrijf al onder het voorheen geldende bestemmingsplan toegestaan, er kan toch sprake zijn van een plan-m.e.r.-plicht voor die uitbreiding. 
  • Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan een plan-m.e.r.-plicht gelden ook al is reeds een m.e.r.-beoordeling gedaan voor de vergunning voor het project. Wel kan het inmiddels (ten tijde van de uitspraak van de bestuursrechter) zo zijn dat de m.e.r.-beoordelingsplicht (met de uitkomst dat geen belangrijke, nadelige gevolgen zijn te verwachten) inmiddels is vervuld doordat de vergunning voor het project onherroepelijk is. De bestuursrechter kan dit oplossen door het vaststellingsbesluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen van de vernietiging in stand te laten. Het moet dan wel zo zijn dat het bestemmingsplan niet méér mogelijk maakt dan waarvoor reeds een vergunning is verleend.
  • Ook al was de uitbreiding van een bedrijf onder het voorheen geldende bestemmingsplan toegestaan, dit betekent niet dat deze is aan te merken als een bestaande, ongewijzigd blijvende voorziening waarvoor geen m.e.r.-plicht bestaat. Dit is zo omdat de daadwerkelijke uitbreiding ten tijde van het bestreden besluit niet had plaatsgevonden.

Casus

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ voor de gemeente Haaren is vastgesteld op 9 juli 2009. Het plan voorziet onder meer in (uitbreiding van) veehouderijen in het buitengebied. Appellanten stellen in beroep onder meer dat omdat een bouwvlak voor een vleeskuikenhouderij is vergroot tot 156.250 dierplaatsen er sprake is van een plan-m.e.r.-plicht. De gemeenteraad brengt hier tegenin dat het bouwvlak voor dit bedrijf is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan en dat op grond daarvan reeds een bouwvergunning is verleend. Op het perceel is sinds 1998 een vleeskuikenhouderij gevestigd. In het vorige plan "Buitengebied van de gemeente Udenhout, partiële herziening (Biezenmortel)" uit 2001 was aan het perceel de bestemming "Agrarisch gebied A" toegekend. Deze bestemming was bedoeld voor bestaande agrarische bedrijven met daarbij behorende voorzieningen. Tevens was in dit plan een zogeheten verbaal bouwvlak van 1,5 ha opgenomen voor het perceel. In het voorliggende plan is dit verbale bouwvlak in dezelfde omvang overgenomen door middel van de aanduiding "bouwvlak" op de verbeelding. Op 17 september 1998 is een milieuvergunning verleend voor het houden van vleeskuikens en zijn op het perceel vier stallen voor 87.000 vleeskuikens aanwezig. Voor de uitbreiding van het bedrijf met 77.500 vleeskuikens en een aanpassing van de dierbezetting in de afzonderlijke stallen tot in totaal 156.250 vleeskuikens zijn een bouwvergunning en een milieuvergunning aangevraagd welke na de vaststelling van het plan zijn verleend. Het plan voorziet ten opzichte van het voorheen geldende regime, met uitzondering van een geringe verruiming van de goot- en bouwhoogte, niet in een uitbreiding van de bouwmogelijkheden voor de bedrijfsgebouwen van dit bedrijf.

Het betreffende perceel ligt in een verwevingsgebied als bedoeld in het reconstructieplan ‘De Meijerij’. Uit de ‘Aanmeldingsnotitie voor de beoordeling m.e.r.-plicht voor het uitbreiden van een vleeskuikenhouderij’ van 20 februari 2009 volgt dat wordt voldaan aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Daarin is gewezen op de ‘Gebiedsvisie t.b.v. de Verordening geurhinder en veehouderij’ van 26 februari 2008, die is opgesteld in verband met het vaststellen van de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Haaren. Daarbij is de cumulatie van geurhinder met andere inrichtingen betrokken.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak beziet de relevante wetgeving voor de vraag of sprake is van een m.e.r.-plicht voor plannen:

  • ingevolge artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, derde en vierde lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (oud, hierna: het Besluit) moet een milieu-effectrapportage (hierna: m.e.r.) voor plannen worden uitgevoerd bij de voorbereiding van plannen die zijn omschreven in kolom 3 van onderdeel C of onderdeel D van de bijlage bij het Besluit, voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit als omschreven in artikel 2, vierde lid, van het Besluit (kolom 4 van onderdeel C, of D van de bijlage bij het Besluit) en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid;
  • in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit is als activiteit waarvoor bij de voorbereiding van een besluit het maken van een milieueffectrapport verplicht is, onder meer aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 85.000 plaatsen voor mesthoenders;
  • in categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit is als activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of bij de voorbereiding van een besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt, onder meer aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met 60.000 plaatsen of meer voor mesthoenders;
  • in kolom 3 van categorie 14 van onderdeel C onderscheidenlijk D van de bijlage bij het Besluit is onder meer aangewezen een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro (bestemmingsplan). In kolom 4 van categorie 14 van onderdeel C onderscheidenlijk D van de bijlage bij het Besluit zijn onder meer aangewezen de besluiten waarop afdeling 3.2 van de Wet milieubeheer van toepassing is (milieuvergunning)

De uitbreiding van het bedrijf met 77.500 vleeskuikens is, gelet op categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit, een activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of bij de voorbereiding van de daarop betrekking hebbende milieuvergunning een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Daartoe is op 20 februari 2009 in opdracht van het bedrijf een aanmeldingsnotitie opgesteld. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in deze uitbreiding en is daarmee een kader voor een besluit als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, derde en vierde lid, van het Besluit. De raad heeft dit niet onderkend.

Dat de uitbreiding volgens de raad ook onder het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan betekent niet dat deze is aan te merken als een bestaande, ongewijzigd blijvende voorziening waarvoor geen m.e.r.-plicht bestaat, aangezien de daadwerkelijke uitbreiding ten tijde van het bestreden besluit niet had plaatsgevonden. Hetgeen in de Memorie van Toelichting op de gewijzigde Wet milieubeheer over het begrip "kader" (TK 2004-2005, 29811, nr. 3, p. 3 en 4) staat, leidt niet tot een ander oordeel omdat daarmee alleen de mate van concreetheid van plannen wordt aangeven om als kader in de zin van deze wet te kunnen worden aangemerkt en niet wordt uitgesloten dat opeenvolgende plannen m.e.r-plichtig kunnen zijn. Het plan is vastgesteld in strijd met artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer.

Uitspraak
Het genoemde beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Reden hiervoor is dat het bouwvlak voor het vleeskuikenbedrijf van 1,5 ha gebaseerd is op de voorwaarden uit het MER dat gemaakt is voor het reconstructieplan "De Meierij". Bovendien zijn de milieu- en bouwvergunning voor de uitbreiding van het bedrijf onherroepelijk geworden (zie hiervoor uitspraken ABRvS 30 maart 2011, zaaknr. 201006537/1/M2 en ABRvS 6 april 2011, zaaknr. 201008723/1/H1) Vast staat dat het aantal mogelijke dierplaatsen binnen het bouwvlak van 1,5 ha volledig benut zijn. De m.e.r.-beoordelingsplicht is in de procedure voor de milieuvergunning vervuld. Nu het bestemmingsplan niet méér mogelijk maakt dan waarvoor reeds een vergunning is verleend, kan dat plan niet alsnog een kader vormen voor een milieuvergunning ten behoeve van een uitbreiding van de inrichting met meer dierplaatsen. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het alsnog opstellen van een MER ten behoeve van het plan en kunnen de rechtsgevolgen in zoverre in stand worden gelaten.

Er gaan nog wel andere delen van het vaststellingsbesluit met betrekking tot het bestemmingsplan onderuit.