Roel Sillevis Smitt
jurist en werkgroepsecretaris
Op 30 maart 2010 hebben Gedeputeerde Staten van Flevoland een Wm-vergunning verleend voor een composteerinrichting in Lelystad.
Volgens appellanten hebben Gedeputeerde Staten ten onrechte niet beoordeeld of een MER had moeten worden opgesteld, nu de drempelwaarde van 100 ton afvalstoffen wordt overschreden en geen rekening is gehouden met de wens van de inrichting om in de nabije toekomst verder uit te breiden.
Overwegingen van de bestuursrechter
Al eerder heeft de Afdeling overwogen (ABRvS 25 augustus 2000, zaken E03.99.0202-4, JM 2000/141) dat voor de vraag of een MER moet worden gemaakt niet de toename van het grondstoffengebruik bepalend is, maar of de installatie zodanig wordt gewijzigd dat het vermogen om grondstoffen te verwerken met meer dan 100 ton per dag toeneemt.
Gelet op onderdeel A, tweede lid, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt onder capaciteit mede verstaan een redelijkerwijs binnen afzienbare tijd voorzienbare uitbreiding van de capaciteit. Uit de vergunningaanvraag blijkt dat de technische capaciteit als gevolg van de nu verleende vergunning niet wordt uitgebreid, maar beter wordt benut door optimalisatie van de bezettingsgraad gedurende het gehele jaar. In perioden van verminderde afvalstoffenaanvoer vindt verwerking van ander soortgelijk afval plaats. Daarmee is niet gebleken van een redelijkerwijs binnen afzienbare tijd te verwachten uitbreiding van de capaciteit.
Uitspraak
Het beroep is ongegrond.