ECLI:NL:RVS:2013:BZ9756

Betreft Wijzigingsplan buitengebied 2006 wijziging Huyerensebroekweg, Geesteren
Datum uitspraak 08-05-2013
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden wijziging, plan-m.e.r., milieueffectrapportage-plicht (MER-plicht), maximaal, Natura 2000-gebieden, passende beoordeling, wijzigingsplan
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201208118/1/R1
JM 2013, 107 met noot J.S. Haakmeester en S.M. van Velsen

Conclusies voor de mer praktijk

  • Als in het wijzigingsplan niet is gewaarborgd dat maximaal 340 stuks melkkoeien en vrouwelijk jongvee (drempelwaarde uit categorie 14, sub 9, van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.) kunnen worden gehouden, dan geldt voor het wijzigingsplan een plan-m.e.r.-plicht als bedoeld in artikel 7.2 Wm.
  • De passende beoordeling die is opgesteld voor de Nbw-vergunning, kan niet voor het wijzigingsplan worden gebruikt, nu de Nbw-vergunning is verleend voor maximaal 200 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee en het wijzigingsplan het houden van meer dieren mogelijk maakt.
  • Het bevoegd gezag kan ervoor kiezen om het maximum aantal melkkoeien en vrouwelijk jongvee in de planregels op te nemen. Hierdoor kunnen bovenstaande m.e.r.-gebreken zich niet voordoen, omdat dan in het wijzigingsplan is gewaarborgd dat niet meer dan 340 dieren ter plaatse kunnen worden gehouden.

Casus

Op 17 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen het wijzigingsplan “Buitengebied 2006, wijziging Huyerensebroekweg ong., Geesteren, Agrarische bedrijfsdoeleinden”vastgesteld. Met het wijzigingsplan wordt de verplaatsing en uitbreiding van een melkveehouderij met bedrijfswoning mogelijk gemaakt.

Appellanten betogen dat ten onrechte geen milieueffectrapportage of een m.e.r.-beoordeling is gemaakt. Het college stelt dat het wijzigingsplan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschrijdt, zodat geen m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Daarnaast heeft het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor het milieu, aldus het college.

Appellanten betogen voorts dat voor het wijzigingsplan ten onrechte geen passende beoordeling als bedoeld in artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998 is opgesteld. De passende beoordeling die ten grondslag is gelegd aan de vergunningaanvraag op grond van artikel 19d Nbw 1998 is hiertoe volgens hen onvoldoende. Voorts voeren zij aan dat gelet op artikel 7.2a Wet milieubeheer ten onrechte geen MER is gemaakt.

Het college stelt zich op het standpunt dat voor de voorbereiding op het wijzigingsplan geen separate passende beoordeling hoefde te worden opgesteld. In het kader van de verlening van de vergunning op grond van artikel 19d Nbw 1998 is een passende beoordeling gemaakt. Omdat geen sprake is van gewijzigde inzichten of gegevens hoeft overeenkomstig artikel 19j lid 5 Nbw 1998 geen passende beoordeling te worden gemaakt. Het college wijst daarbij ook op de Afdelingsuitspraak van 14 december 2011, zaaknr. 201009226/1/R1 over het wijzigingsplan voor de gronden Jisperdijk hoek Jisperpad te Wijdewormer. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college bij het wijzigingsplan uit heeft mogen gaan van de passende beoordeling die is gemaakt ten behoeve van de vergunning op grond van artikel 19d Nbw 1998, aangezien de passende beoordeling recentelijk is gemaakt, de passende beoordeling ziet op het project waarvoor ook het wijzigingsplan is vastgesteld en niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van nieuwe gegevens of inzichten.

Overwegingen van de bestuursrechter
Plan-m.e.r.-plicht ingevolge artikel 7.2 Wet milieubeheer
De Afdeling wijst op categorie 14 sub 9 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Hierin is bepaald dat beoordeeld dient te worden of een MER dient te worden gemaakt in het kader van de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan 340 stuks melkkoeien ouder dan twee jaar en vrouwelijk jongvee tot twee jaar.

De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat de exploitant de wens heeft om het agrarisch bedrijf te laten groeien tot een bedrijf met ongeveer 200 melkkoeien die ouder zijn dan twee jaar en 140 stuks vrouwelijk jongvee tot twee jaar. Zij stelt echter vast dat in het plan niet is gewaarborgd dat maximaal 340 dieren op deze locatie kunnen worden gehouden. De door de exploitant ter zitting aangevoerde omstandigheid dat op het perceel naast koeienstallen ook stallingen voor opslag van voer en machines worden gebouwd, doet daaraan niet af. De reden daarvoor is dat het wijzigingsplan er niet aan in de weg staat dat het gehele plangebied van ongeveer 1,5 ha mag worden bebouwd ten behoeve van stalruimte voor dieren. Om die reden geldt voor het wijzigingsplan een plan-m.e.r.-plicht als bedoeld in artikel 7.2 Wet milieubeheer.

Passende beoordeling en plan-m.e.r.-plicht artikel 7.2a Wet milieubeheer
Overwogen wordt dat het plangebied op ongeveer 2.200 m afstand ligt van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen en op ongeveer 6.800 m afstand van het Natura 2000-gebied Springendal & Dal van de Mosbeek. Voor de verplaatsing en uitbreiding van het agrarisch bedrijf is op 31 januari 2012 door het college van gedeputeerde staten van Overijssel een Nbw-vergunning verleend. Deze is onherroepelijk. In de vergunning staat dat maximaal 200 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee op het bedrijf aanwezig mogen zijn.

De Afdeling overweegt dat het wijzigingsplan niet belemmert om een groter aantal dieren op het perceel te houden. Om die reden kan de passende beoordeling die is opgesteld voor de Nbw-vergunning, niet worden gebruikt voor het wijzigingsplan, omdat die Nbw-vergunning expliciet is verleend voor 200 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee. Het college dient een nieuwe passende beoordeling te maken voor het wijzigingsplan. Om deze reden geldt voor het wijzigingsplan bovendien ook een plan-m.e.r.-plicht op grond van artikel 7.2a Wet milieubeheer.

Aantal dieren in planregels
De Afdeling doet een overweging ten overvloede en geeft hiermee een oplossingsrichting aan. Indien het college en de exploitant betogen dat binnen de planperiode op de locatie aan de Huyerensebroekweg niet meer dan 200 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk jongvee worden gehouden, kan het college ervoor kiezen dit maximum aantal melkkoeien en vrouwelijk jongvee in de planregels op te nemen. Hiermee zouden de geconstateerde m.e.r.-gebreken (onverlet hetgeen is bepaald in artikel 2 lid 5 van het Besluit m.e.r., waarin de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen) zich niet meer voordoen, omdat dan in het wijzigingsplan is gewaarborgd dat niet meer dan 340 dieren ter plaatse kunnen worden gehouden.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep gegrond en vernietigt het vaststellingsbesluit.