ECLI:NL:RVS:2010:BO7312

Betreft Bestemmingsplan Compressorstation Wijngaarden
Datum uitspraak 15-12-2010
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden buisleidingen, compressorstations, aardgas, Groene Hart, alternatieven, landschap, Wijngaarden, bestemmingsplannen, transportleidingen, locatiealternatieven, trechtering, Nationale landschappen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200906644/1/R1
JM 2011, 23 met noot Van Velsen

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Er kan voorafgaand aan een m.e.r. al een trechtering van locatiealternatieven hebben plaatsgevonden, waarbij niet uitsluitend milieucriteria een rol hebben gespeeld. Ook bijvoorbeeld uitvoeringstechnische en financiële consequenties mogen een rol spelen.
  • Dat een particuliere initiatienemer opdracht geeft voor het opstellen van het MER en daaraan ten grondslag liggende onderzoeken, is niet voldoende voor de conclusie dat het MER niet objectief zou zijn.

NB De Commissie m.e.r. heeft over dit MER "Noord-Zuid Project milieueffectrapport leiding Wijngaarden-Ossendrecht" (projectnummer 1884) geadviseerd. De uitspraak is onder oud recht van voor 1 juli 2010 gedaan. De vraag is of het vervallen van de verplichting om in het MER een MMA te beschrijven, de uitkomst van de uitspraak anders had gemaakt.

Casus

De gemeenteraad van Graafstroom heeft op 25 mei 2009 het bestemmingsplan ‘Compressorstation Wijngaarden’ vastgesteld. Met het plan wordt beoogd om de bouw van een gascompressorstation met bijbehorende voorzieningen mogelijk te maken. De bouw ervan maakt, samen met de aanleg van een hoofdgastransportleiding, onderdeel uit van de Noord-Zuid route van het aardgastransportnet. Deze loopt van Rysum (Duitsland) naar Zelzate (België). Met de aanleg van deze leiding wordt beoogd aan de toenemende vraag naar gas in Nederland en de omringende landen nu en in de toekomst te voldoen. Het uitgangspunt is dat de leiding, waar mogelijk, wordt gebundeld met bestaande leidingen.

Het plangebied ligt in het Groene Hart ten zuiden van de N214 en op het knooppunt van aardgastransportleidingen te Wijngaarden. Het compressorstation te Wijngaarden is nodig om de aardgas in de leidingen op voldoende druk te brengen. Ook heeft het een verdeelfunctie, aangezien het station op een kruispunt van leidingen ligt. Het gebied waarin deze gerealiseerd moet worden, wordt op dit moment gebruikt als weiland. In de toelichting van het bestemmingsplan staat dat mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen, zoals ten behoeve van:

  • de landschappelijke inpassing van het compressorstation;
  • zuinig ruimtegebruik;
  • mitigatie van bepaalde ruimtelijke gevolgen.

In het MER is de gekozen locatie Wijngaarden (‘voorkeurslocatie’) als meest milieuvriendelijk alternatief aangewezen. De Commissie m.e.r. heeft over het MER een toetsingsadvies en een aanvullend toetsingsadvies gegeven.
De beroepsgronden luiden samengevat als volgt:

  1. Nut en noodzaak van het bestemmingsplan zijn onvoldoende onderbouwd, aangezien de wens van Gasunie om Nederland ‘gasrotonde’ van Europa te laten worden niet reëel is omdat de voornaamste hoofdstromen afkomstig zijn uit Oost-Europa.
  2. De bouw van het gascompressorstation is in strijd met de Nota Ruimte, omdat in het Groene Hart als nationaal landschap niet mag worden gebouwd. Van een groot openbaar belang waarvoor afwijking mogelijk is, is geen sprake omdat de Gasunie slechts commerciële belangen nastreeft.
  3. Het bestemmingsplan is in strijd met een essentieel onderdeel uit het streekplan “Zuid-Holland Oost”. Van een uitzondering op het verbod om te bouwen in het kader van het ‘algemeen nut’ is geen sprake. Er zijn ten onrechte geen alternatieve locaties buiten het Groene Hart beschouwd. Bij het onderzoek van de 18 alternatieve locaties (waaruit de 4 MER-alternatieven zijn gekomen) zijn ten onrechte financiële aspecten meegewogen.
  4. Ten onrechte zijn geschikte, buiten het Groene Hart gelegen, locaties afgevallen om nader te onderzoeken in het MER. Ook is gebleken dat voor de aanleg niet langer 9 ha maar slechts 8 ha nodig is, waardoor locaties eerder ten onrechte zouden zijn afgevallen.
  5. Het voornemen is in strijd met het Structuurschema Buisleidingen.
  6. De Gasunie heeft opdracht gegeven voor het opstellen van het MER waardoor er ten onrechte een te grote waarde en betekenis aan wordt toegekend.
  7. In de uitgevoerde natuuronderzoeken worden slechts de gevolgen van de ontwikkeling van de locatie Wijngaarden onderzocht en niet de gevolgen van de ontwikkeling van een van de 18 alternatieven. Het MER is ten onrechte toegeschreven op de locatie Wijngaarden.
  8. Overige beroepsgronden betreffen de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, flora en fauna en de landschappelijke inpassing.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt ten aanzien van de hiervoor genoemde beroepsgronden het volgende:

  1. Nut en noodzaak is wel aanwezig gelet op het feit dat het hier om een onderdeel van de totale uitbreiding van het gastransportnet gaat. Het betoog dat nut en noodzaak zou ontbreken omdat de voornaamste gasstromen uit Oost-Europa zouden komen (of dat nou waar is of niet), belet naar het oordeel van de Afdeling niet dat gas via Nederland getransporteerd zou kunnen worden.
  2. Op grond van de Nota Ruimte geldt een ‘ja, mits’-regime. Grootschalige projecten zijn niet toegestaan, tenzij deze ingrepen, redelijkerwijs en vanwege een groot openbaar belang, onvermijdelijk zijn en mits mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Hieraan is in casu voldaan. Het groot openbaar belang blijkt al uit de brieven van de minister van VROM en EZ in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2006/2007, nr. 1485) Verder, een bedrijf met commerciële belangen kan wel degelijk ook openbare belangen dienen.
  3. Om als uitzondering te kunnen bouwen in het Groene Hart is volgens het streekplan onder meer nodig dat geen goed alternatief beschikbaar is en sprake is van voorzieningen van algemeen nut. Er is volgens de Afdeling wel degelijk sprake van ‘algemeen nut’ als bedoeld in het streekplan omdat een algemeen belang van een constante aardgastoevoer wordt gediend. Wat de alternatieve locaties betreft: er heeft een goede voorselectie voor het MER plaatsgevonden. Eerst zijn in een ‘locatieonderzoek’ 18 locaties onderzocht. Vervolgens is/zijn terecht:
    a. bij een eerste schifting gebleken dat 7 locaties niet als potentieel plangebied konden dienen omdat deze op te korte afstand van woonbebouwing lagen, er te weinig beschikbare ruimte aanwezig was of deze in een milieubeschermingsgebied of een beschermd natuurgebied lagen.
    b. na een tweede schifting geconcludeerd dat er, gelet op het geplande ruimtegebruik en uitvoeringstechnische en financiële consequenties van extra leidingaanleg, geen realistische alternatieven buiten het Groene Hart beschikbaar zijn;
    c. 2 locaties afgevallen omdat uitgesloten was dat deze als meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) in aanmerkingen zouden komen;
    d. de resterende 4 locaties, welke allen binnen het Groene Hart liggen, nader uitgewerkt in het MER.
  4. De Gasunie heeft er terecht voor gekozen om alleen locaties tot 10 km ten oosten, 30 km ten westen en 3 km ten zuiden van het gasleidingenknooppunt Wijngaarden te onderzoeken. Een compressorstation erbuiten zou onvoldoende druk geven op het knooppunt of zou technisch nagenoeg onmogelijk zijn vanwege een noodzakelijke dubbele waterkruising over de Merwede. Ook zijn terecht locaties afgevallen die in de EHS of in stiltegebieden liggen en vanwege het geplande ruimtegebruik en financiële consequenties. Deze hoefden niet nader bij het MER te worden betrokken. Het feit dat nu minder oppervlakte nodig is voor realisatie, maakt niet dat locaties ten onrechte zijn afgevallen voor nader onderzoek. Behalve een te klein oppervlak waren ook andere argumenten aanwezig om locaties te laten afvallen. Bij de tweede schifting (zie hiervoor onder 3) mochten naast milieucriteria ook technische en financiële criteria meewegen. Bij de laatste schifting naar 4 in het MER te onderzoeken locaties, mocht meespelen dat uitgesloten was dat de locaties als MMA konden dienen. Er waren derhalve geen betere alternatieven beschikbaar dan de in het MER opgenomen locaties.
  5. In richtlijn 10 uit het Structuurschema Buisleidingen worden buisleidingen zo mogelijk onderling of met andere vormen van infrastructuur gebundeld. In het MER is de keuze voor de zogenoemde middenroute onderbouwd. Deze kan voor ongeveer 70% worden gebundeld met bestaande tracés, in tegenstelling tot 100% bij de bundeling bij de oostelijke route. Aan de oostelijke route kleven echter weer andere nadelen, zoals de doorkruising van een groot aantal natuurgebieden. Nu voor zover mogelijk met de middenroute wordt aangesloten bij andere buisleidingentracés, heeft de gemeenteraad voldoende rekening gehouden met het structuurschema.
  6. De omstandigheid dat Gasunie opdracht heeft gegeven voor het opstellen van het MER en daaraan ten grondslag liggende natuuronderzoeken, is niet voldoende voor de conclusie dat het MER niet objectief zou zijn.
  7. Dat niet alle 18 locaties zijn onderzocht in het MER is niet voldoende om aan te nemen dat essentiële informatie voor de besluitvorming ontbreekt. Bovendien is er een positief toetsingsadvies en een aanvullend toetsingsadvies van de Commissie m.e.r.
    NB De Afdeling geeft in deze uitspraak geen antwoord op de vraag of het nodig was dat voor alle 4 MER-alternatieven de effecten op de natuurwaarden worden onderzocht. Overigens is dit wel gedaan, zo blijkt uit het MER. Dit is alleen zeer globaal gebeurd omdat de alternatieven niet onderscheidend zijn op dit punt.
  8. Ook de overige beroepsgronden treffen geen doel. Wat betreft de landschappelijke inpassing merkt de Afdeling nog op dat in het MER onderzoek is gedaan naar een mogelijk verdiepte aanleg van het compressorstation. Deels zal het ondergronds en deels niet ondergronds worden aangelegd. Dat het utiliteitsgebouw, de generator, de transformatieregeling e.d. niet verdiept worden aangelegd is terecht gebaseerd op onder meer veiligheidsaspecten en te hoge kosten. Ook zijn maatregelen getroffen om terecht te kunnen concluderen dat het bestemmingsplan voorziet in een voldoende landschappelijke inpassing.

Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond.