ECLI:NL:RVS:2021:2304
Betreft | Natuurvergunning Windpark De Pals |
---|---|
Datum uitspraak | 20-10-2021 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Hoger beroep |
Trefwoorden | windturbineparken, natuurvergunning, passende beoordeling, stikstofdepositie, cumulatieve effecten, grensoverschrijdende milieugevolgen, Vlaanderen, Natura 2000-gebieden, Bladel |
Bronnen vindplaats | ECLI:NL:RVS:2021:2304 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Bij het bepalen van de gevolgen van stikstofdepositie voor een Vlaams Natura 2000-gebied kan het bevoegd gezag niet uitgaan van de Vlaamse wijze van beoordeling van die gevolgen.
NB2: In 2019 adviseerde de Commissie over het milieueffectrapport bij Windpark De Pals. Zie https://www.commissiemer.nl/adviezen/3272 .De uitspraken van 20 oktober 2021 gaan niet over het milieueffectrapport of over het advies van de Commissie.
Casus
Op 3 december 2019 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant een natuurvergunning verleend aan Windpark De Pals B.V voor de bouw en exploitatie van vier windturbines in de gemeente Bladel. Het windpark ligt langs de noordzijde van de rijksweg A67, met een tiphoogte van maximaal 240 m. Het plaatsingsgebied van de windturbines ligt in de buurt van de natuurgebieden "Valleigebied van de Kleine Nete", "De Ronde Put" en "De Zegge", in Vlaanderen. Op 23 april 2014 heeft de Vlaamse regering deze drie gebieden aangewezen als Natura 2000-gebieden (hierna samen aangeduid als: het Natura 2000-gebied). Voor het gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor onder meer een aantal vleermuizensoorten, de nachtzwaluw, de bruine kiekendief en de wespendief. De afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied bedraagt ongeveer 300 meter.
Stichting Brabantse Milieufederatie (BMF), de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, Stichting Groen Kempenland en Stichting Milieu-werkgroep Kempenland, betogen dat de natuur in het Natura 2000-gebied ernstig overbelast is. Ze stellen dat in Vlaanderen, net als in Nederland, de totale stikstofdepositie vanaf 2013 niet meer afneemt. Zij voeren aan dat het systeem van een kritische depositiegrenswaarde van 5%, zoals dat in Vlaanderen wordt gehanteerd, niet meer accuraat is en in strijd is met de Habitatrichtlijn. Volgens hen had het college, gelet op de uitspraak van de Afdeling over het PAS van 29 mei 2019, ECLI:EU:C:2019:1603, moeten beoordelen of de extra stikstofdepositie aanvaardbaar is.
Overwegingen van de bestuursrechter
Het college stelt dat sprake is van een bijdrage van stikstofdepositie in de aanlegfase van 0,11 mol. Volgens het college wordt op grond van het geldende Vlaamse systeem een bijdrage van minder dan 5% voor de depositie van stikstofoxiden gezien als niet significant. De Afdeling stelt dat het Vlaamse PAS-significantiekader en de daarin opgenomen drempelwaarden inderdaad een bijdrage van minder dan 5% voor de depositie van stikstofoxiden zien als "niet significant". In het arrest van 25 februari 2021 (nr. RvVb A/2021/0697, https://dbrc.be), heeft de Vlaamse Raad voor Vergunningsbetwistingen echter geoordeeld dat het louter verwijzen daarnaar niet in overeenstemming is met artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college er niet van kon uitgaan dat de methode voor de beoordeling van de gevolgen van de toename van stikstofdepositie in het Vlaamse Natura 2000-gebied in overeenstemming is met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
Uitspraak
Het betoog slaagt. De Afdeling vernietigt de natuurvergunning. Het college moet een nieuw besluit op de aanvraag om een Wnb-vergunning nemen.