ECLI:NL:RVS:2010:BN1125

Betreft Veehouderij Achtkarspelen
Datum uitspraak 14-07-2010
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden veehouderij, installaties, oprichting, m.e.r.-richtlijn, bijlage III, m.e.r.-beoordeling
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200908601/1/M2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het vergroten van de stal met een berging en het toepassen van een mixluchtventilatie in combinatie met een centrale emissiekoker kan niet aangemerkt worden als het oprichten van een nieuwe installatie in de zin van het Besluit m.e.r. 1994.
  • Ook onder de drempelwaarde van de D-lijst dient beoordeeld te worden of voor de in kolom 1 genoemde activiteit een MER gemaakt moet worden. Dit moet worden gedaan aan de hand van de factoren die zijn opgenomen in bijlage III van de Europese M.e.r.-richtlijn.
  • Enkele factoren uit de EU-richtlijn zijn cumulatie met andere projecten en het opnamevermogen van het natuurlijk milieu. Er is in het bijzonder aandacht voor beschermde natuurgebieden, zoals Natura 2000-gebieden.

NB Er zijn eerder al uitspraken gedaan waarin wordt verwezen naar het arrest van het Europese Hof van 15 oktober 2009. De eerste was inzake een veehouderij in Uden van 16 december 2009 en de tweede ABRvS 13 januari 2010 inzake een vrijstelling voor het bouwrijp maken van de oostlob van het bedrijventerrein Schiphol Logistics Park. Daarna is bijvoorbeeld ook een uitspraak van 17 maart 2010 over een veehouderij in Rucphen gedaan.

Casus

Op 28 september 2009 hebben burgemeester en wethouders van Achtkarspelen een revisievergunning voor een vleeskuikenhouderij verleend. Hiermee is het houden van 8 paarden en 140.000 vleeskuikens mogelijk. Deze vleeskuikens worden gehouden in drie gebouwen: stal 1a (15.000), stal 1b (15.000), stal 2 (40.000) en stal 3 (70.000). Appelanten hebben onder andere in beroep aangevoerd dat ten onrechte geen m.e.r. is gedaan. Daartoe is volgens hen van belang dat 110.000 kippen in nieuwe stallen zullen worden ondergebracht. Hiermee is de drempelwaarde van categorie C14 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 (85.000 mesthoenders) overschreden. Zij voeren aan dat ten onrechte stalgebouw 2 ten opzichte van de oude milieuvergunning zodanig is gewijzigd dat van een wijziging in de zin van een inrichting in de zin van C14 sprake is. Het aantal kippen in stalgebouw 2 had moeten worden meegerekend om te bepalen of de drempelwaarde wordt overschreden. Bovendien was de oude vergunning ten onrechte verleend voor 85.000 stuks. Dit had maar 29.700 mogen zijn in verband met de vereisten uit de Wet geurhinder en veehouderij. Als er geen sprake is van een m.e.r.-plicht, had volgens appellanten in de m.e.r.-beoordeling ook rekening gehouden moeten worden met de nabij de veehouderij gelegen objecten en gebieden voor (dag)recreatie.

Overwegingen van de bestuursrechter
M.e.r.-plicht
Voor de vraag of er een m.e.r.-plicht geldt, moet beoordeeld worden of sprake is van de oprichting, uitbreiding of wijziging van een inrichting (zie kolom 1 categorie C14). In de definitiebepalingen in onderdeel A, onder 2, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 staat dat onder ‘de oprichting van een inrichting’ ook wordt verstaan ‘de uitbreiding van een inrichting door de oprichting van een nieuwe installatie’. Daarvan is in dit geval volgens de Afdeling geen sprake. Stal 1a en 1b zijn geen nieuwe installaties. In de bestaande stal 2 worden 40.000 vleeskuikens gehouden. Deze stal wordt verlengd ten behoeve van de bouw van een berging en er wordt een mixluchtventilatie aangebracht in combinatie met een centrale emissiekoker. Deze wijziging is niet zodanig dat sprake is van een nieuwe installatie.
Alleen stal 3 is een nieuwe stal en kan dus als nieuwe installatie worden gezien. Hier worden echter geen 85.000 vleeskuikens gehouden. De drempelwaarde wordt dus niet overschreden; er geldt geen m.e.r.-plicht. Dat de oude vergunning mogelijk ten onrechte is verleend speelt geen rol. Die vergunning is namelijk al onherroepelijk geworden.

M.e.r.-beoordeling
Er is in dit geval een m.e.r.-beoordeling gedaan waarbij de factoren uit bijlage III van de M.e.r.-richtlijn voldoende in overweging zijn genomen. De ligging van de inrichting heeft juist een rol gespeeld. De conclusie was terecht dat in de omgeving van de inrichting geen (natuur)gebieden zijn gelegen die beschermd worden vanwege hun natuurlijke kwaliteiten. Er waren ook geen andere factoren aanwezig (zoals cumulatie) die maken dat toch een MER had moeten worden opgesteld. Anders dan in beroep is aangevoerd, zijn de objecten en gebieden voor (dag)recreatie wel bij de beoordeling van de aanvraag betrokken.

Uitspraak
Alle beroepsgronden, ook de overige die hierboven niet aan de orde zijn geweest, falen. De revisievergunning blijft overeind.