Roel Sillevis Smitt
jurist en werkgroepsecretaris
Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Braine-le-Château in België heeft op 14 mei 2008 toegestaan dat de exploitatie van een stortplaats in deze gemeente tot 27 december 2009 mag worden voortgezet. Daarbij zijn de oude exploitatievoorwaarden ingetrokken en door nieuwe voorwaarden vervangen. De bestaande vergunning werd gewijzigd om te voldoen aan de ondertussen in werking getreden richtlijn 1991/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen.
Tegen dit besluit heeft de vereniging Pro-Braine beroep ingesteld bij de (Belgische) Raad van State, omdat bij de voorbereiding van het besluit ten onrechte geen m.e.r. is uitgevoerd. De Raad van State heeft in het kader van deze procedure de volgende prejudiciële vraag aan het Europese Hof gesteld:
Is de definitieve beslissing tot voortzetting van de exploitatie van een stortplaats waarvoor een vergunning is verleend of die al wordt geëxploiteerd, een vergunning in de zin van de M.e.r.-richtlijn (richtlijnnr. 85/337 van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten)?
Overwegingen van het Europese Hof van Justitie
Het gaat hier dus om de vraag of de beslissing om de bestaande exploitatie voort te zetten waarbij bestaande exploitatievoorwaarden in lijn met de Europese richtlijn over het storten van afvalstoffen zijn gebracht, moet worden gezien als een vergunning in de zin van de M.e.r.-richtlijn. Een vergunning in de zin van de M.e.r.-richtlijn is een besluit waarbij een opdrachtgever het recht verkrijgt om een project uit te voeren. Er moet dus sprake zijn van een project zoals bedoeld in de M.e.r.-richtlijn. Het begraven van afvalstoffen waarover het hier gaat, kan onder het begrip ‘project’ vallen. In het arrest over vliegveld Brussel-Nationaal van 17 maart 2011 (zaaknr. C-275/09) heeft het Hof echter vastgesteld dat de term ‘project’ verwijst naar werken of ingrepen die de materiële toestand van de plaats veranderen. De enkele verlenging van een bestaande exploitatievergunning is geen ‘project’ in de zin van de M.e.r.-richtlijn. Dit betekent dat de bestreden beslissing alleen als een vergunning in de zin van de M.e.r.-richtlijn moet worden gezien, wanneer het besluit betrekking heeft op ‘een wijziging of uitbreiding van een dergelijke plaats voor het begraven van afvalstoffen door werken of ingrepen die de materiële toestand ervan veranderen, en dit plan aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.’
Het is aan de nationale rechter om hierover te oordelen. Daarbij moet hij rekening houden met het feit dat de bestreden beslissing is bedoeld om een bestaande stortplaats in overeenstemming met de richtlijn over het storten van afvalstoffen te brengen, en dus deel uitmaakt van het milieubeschermingsbeleid.
Uitspraak
Het Hof beantwoordt de prejudiciële vraag in principe bevestigend, maar laat het definitieve oordeel over dit geval aan de nationale rechter over.