733. Zandmaas/Maasroute

In de trajectstudie Zandmaas/Maasroute worden maatregelen uitgewerkt die enerzijds leiden tot verlaging van de hoogwaterstanden op de Maas bij hoge afvoer (conform het advies van de Commissie Watersnood Maas, de zogenaamde Commissie Boertien-II) en anderzijds leiden tot een verbetering van de veiligheid, vlotheid en vaarwegcapaciteit voor de scheepvaart op de gehele Maasroute. De Zandmaas betreft de Maas tussen Linne en Hedel. De Maasroute betreft het traject Eijsden – Weurt/Hedel, met inbegrip van het Julianakanaal, het Lateraalkanaal en het Maas-Waalkanaal, maar exclusief de Grensmaas. De maatregelen in het kader van de Zandmaas betreffen het uitdiepen van het zomerbed met enkele meters, in combinatie met maatregelen in het winterbed (zoals de aanleg van nevengeulen of afgraving van delen van het winterbed). Mogelijke maatregelen in het kader van de Maasroute zijn het verruimen van enkele Maasbochten, het aanpassen van negen sluiscomplexen, het verbreden en verdiepen van het Julianakanaal en het verhogen van het zomerpeil.

Procedure en adviezen

Richtlijnen
13-10-1995 Datum kennisgeving
13-10-1995 Ter inzage legging van de informatie
19-12-1995 Advies uitgebracht
Richtlijnen a
26-08-1996 Ter inzage legging van de informatie
26-08-1996 Datum kennisgeving
05-11-1996 Advies uitgebracht
Richtlijnen b
19-03-1997 Datum kennisgeving
19-03-1997 Ter inzage legging van de informatie
01-05-1997 Advies uitgebracht
Toetsing b
04-02-1999 Kennisgeving MER
04-02-1999 Ter inzage legging MER
14-05-1999 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing c
19-01-2000 Kennisgeving MER
19-01-2000 Ter inzage legging MER
21-02-2000 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing c
Toetsing d
07-05-2001 Ter inzage legging MER
07-05-2001 Kennisgeving MER
20-08-2001 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing d

Opmerkingen bij de advisering

Eerste advies voor richtlijnen:
In het richtlijnenadvies benadrukt de Commissie dat zij het van belang vindt dat in het MER wordt aangegeven hoe de doelstellingen van het project zich verhouden tot doelstellingen van andere beleidsdocumenten, zoals het Structuurschema Groene Ruimte en het Natuurbeleidsplan, die evenzeer richtinggevend zijn voor de toekomstige inrichting van het plangebied. In het MER dient aangegeven te worden of voor het project Zandmaas/Maasroute (sub)doelstellingen geformuleerd kunnen worden, mede vanuit het oogpunt van afstemming met ander beleid De Commissie ondersteunt de in de startnotitie beschreven aanpak waarin beide projecten in eerste instantie afzonderlijk worden beschouwd en waarbij vervolgens overkoepelende alternatieven worden ontwikkeld. De Commissie acht het wenselijk dat afzonderlijke meest milieuvriendelijke alternatieven worden ontwikkeld voor de hoofdactiviteit en voor de afgeleide activiteiten. Voor de hoofdactiviteit dient het meest milieuvriendelijk alternatief te worden ontwikkeld als onderdeel van de integrale planvorming en niet achteraf te worden geïdentificeerd bij de vergelijking van alternatieven. Van belang is daarbij reeds vroegtijdig in het planproces duidelijkheid te verkrijgen over de meest wenselijke richting van de natuurontwikkeling

Tweede advies voor richtlijnen:
In het advies voor aanvullende richtlijnen voor een baggerspeciedepot geeft de Commissie aan dat de uitgevoerde voorselectie een aantal tekortkomingen vertoont, onder meer in de toepassingen van multicriteria-analyse (MCA). De Commissie adviseert gemaakte keuzen in de uitgevoerde selectie alsnog te onderbouwen. Verder adviseert de Commissie, op basis van een heroverweging te bezien of de selectie alsnog met een of meerdere locaties moet worden uitgebreid. Het advies geeft verder aan welke informatie het MER dient te bevatten voor het onderdeel baggerspeciebergingslocaties.

Derde advies voor richtlijnen:
In een aanvullende startnotitie wordt een gewijzigde selectie van bergingslocaties gepresenteerd. In haar tweede aanvullende advies voor richtlijnen baggerspeciedepots stelt de Commissie daarover het volgende: De tweede aanvullende startnotitie beschrijft in beknopte vorm het resultaat van de heroverweging van de voorselectie en het daarop gebaseerde besluit van de initiatiefnemer. Informatie over de heroverweging zelf, bijvoorbeeld in de vorm van een bijlage, maakt geen deel uit van deze startnotitie. De Commissie doet daarover in dit advies dan ook geen uitspraak. Voor wat betreft de twee nieuw toegevoegde locaties is de Commissie van mening dat haar eerder uitgebrachte advies voldoende aanknopingspunten biedt voor richtlijnen voor het op te stellen MER. De Commissie adviseert derhalve haar eerder uitgebrachte advies ook van toepassing te laten zijn op beide nieuwe locaties.

Opstellen en publiceren van het MER:
Tijdens het opstellen van het MER wordt duidelijk dat het verleggen van leidingen niet zo ingrijpend is, dat sprake is van een m.e.r.-plichtige activiteit. Hierdoor treedt de minister van Economische Zaken terug als medebevoegd gezag. Bij de publicatie van de Trajectnota/MER stelt de initiatiefnemer voor een getrapte aanpak te volgen. Deze houdt in dat eerst een standpuntbepaling zal plaats vinden op hoofdlijnen. Dat is een bestuurlijk principebesluit over het doorgaan van het project en de richting waarin het wordt uitgewerkt (alternatievenkeuze). De verdere uitwerking van het voorkeursalternatief zal plaatsvinden in het vervolgtraject, waarin het ontwerptracébesluit wordt voorbereid. In die fase vindt optimalisering van het plan plaats en wordt concreter ingegaan op de planning en inrichting van de stort- en bewerkingslocaties, alsmede van de retentiegebieden die nodig zullen zijn. (Aantal en omvang is immers afhankelijk van het alternatief dat wordt gekozen.) Deze informatie kan in een aanvulling op de Trajectnota/MER tezamen met het ontwerptracébesluit worden gepubliceerd en aan de Commissie ter toetsing voorgelegd.

Toetsingsadvies:
De Commissie geeft in haar toetsingsadvies aan de voorgestelde gefaseerde aanpak te ondersteunen. Ondanks dat de Commissie veel waardering heeft voor de kwaliteit van de Trajectnota/MER, is de belangrijkste conclusie van het toetsingsadvies voor deze fase dat naar het oordeel van de Commissie op één belangrijk punt nog aanvullende informatie beschikbaar moet komen vóór de standpuntbepaling. Dit betreft controlerende berekeningen over de effecten van de maatregelen op de hoogwaterstanden met andere (deels nieuwere) modellen dan in de Trajectnota/MER zijn gebruikt. Bij hoogwaterberekeningen zijn de onzekerheidsmarges doorgaans relatief groot. Dat geldt zeker ook nadat in de Zandmaas een nieuwe situatie is ontstaan door de aanleg van de kaden. De Commissie is van mening dat het belangrijk is om bij dit omvangrijke project voldoende zeker te zijn dat met het te kiezen voorkeursalternatief de hoogwaterdoelstelling van 1:250 achter de kaden zal worden gehaald. Zij adviseert daarom zo spoedig mogelijk met SOBEK en WAQUA controlerende hoogwaterberekeningen uit te voeren. Tevens moet worden aangegeven welke gevolgen dit eventueel heeft voor de in beschouwing te nemen alternatieven uit de Trajectnota/MER en de onderlinge verschillen ertussen op het gebied van de milieugevolgen. De Commissie stelt voor een aanvulling op het toetsingsadvies uitbrengen over de resultaten van deze berekeningen en de conclusies daaruit, wanneer deze openbaar zijn gemaakt. De verdere resultaten van de toetsing door de Commissie ondersteunen de eerder genoemde positieve beoordeling van de Trajectnota/MER, of betreffen aanbevelingen voor de uitwerkingsfase.

Toetsingsadvies over de aanvullende hoogwaterberekeningen:
Op 5 januari 2000 kreeg de Commissie het verzoek de opgestelde aanvullende hoogwaterberekeningen te beoordelen. Zij bracht daarover op 21 januari 2000 een positief advies uit.

Toetsingsadvies over de Aanvullende MER’en berging en bewerking:
Daarmee was de m.e.r.-procedure nog niet afdgerond. Omdat de selectie van de bewerkings- en stortlocaties afhankelijk was van het Standpunt van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat over de in het MER voorgelegde alternatieven, werd informatie over de definitieve selectie en inrichting in een aanvulling op het MER bij de publicatie van het ontwerp-tracébesluit ter visie gelegd. Uit de aanvullende MER’en berging en bewerking en het Ontwerp-tracébesluit blijkt dat bij de aan te leggen hoogwatergeulen bij Lomm en Well-Aijen de belangrijkste bergings- en bewerkingswerkzaamheden zullen plaatsvinden. De Commissie vond het belangrijk dat de voor- en nadelen van de werkzaamheden op deze locaties goed in beeld zouden zijn gebracht en vergeleken met andere mogelijke oplossingen. Nadat de Commissie op enkele vragen (mede) hierover een helder antwoord had gekregen, heeft zij een positief toetsingsadvies uitgebracht.

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

prof. dr. ir. Agema
ir. Deelen
ir. Johan Driessen
ir. Heijnen
Rik Herngreen
drs. Sjef Jansen
ing. Ruud Jansen
dr. Jan Joziasse
ir. Han Lörzing
prof. dr. ir. Huib de Vriend

Voorzitter: ir. Niek Ketting
Werkgroepsecretaris: drs. Marja van Eck

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Rijkswaterstaat

Bevoegd gezag
Gelderland
Limburg
Noord-Brabant
Ministerie van Economische Zaken
Rijkswaterstaat
Ministerie van Volkhv., R.O. en Milieubeheer
Zuiveringschap Limburg

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Gelderland; Nederland, provincie Limburg; Nederland, provincie Noord-Brabant


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C03.2 tot 1-4-2011: Hoofdvaarweg: vergroten of verdiepen
C03.3 tot 1-4-2011: Verlegging van zomerbed van een waterweg voor schepen >= 1350 ton
C16.1 tot 1-4-2011: Winning oppervlaktedelfstoffen >= 100ha
C18.3 tot 1-4-2011: Stort baggerspecie >= 500.000m3, klasse >= 3

Bijgewerkt op: 01 mrt 2010