211. Composteerinrichting voor zuiveringsslib te Amersfoort

De provincie Utrecht heeft op basis van de Afvalstoffenwet het Plan zuiveringsslib opgesteld. Daarin worden verschillende verwijderingsmethoden voorgesteld. De voorkeur ging uit naar verbranding, ter reductie van het volume, en gecontroleerde stort van het residu. Omdat er voor de locatie die de provincie op het oog had geen vergunning voor een verbrandingsinstallatie was verleend, en de provincie geen andere locatie binnen haar grondgebied geschikt achtte voor het oprichten van een verbrandingsinstallatie, is besloten het slibvolume te reduceren in een composteerinrichting. Deze inrichting moet komen op het terrein naast de rioolwaterzuiveringsinstallatie Amersfoort op het industrieterrein De Isselt.  

Procedure en adviezen

Richtlijnen
11-11-1988 Datum kennisgeving
11-11-1988 Ter inzage legging van de informatie
10-01-1989 Advies uitgebracht
Advies voor richtlijnen
Toetsing
15-01-1990 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie m.e.r.
31-01-1990 Kennisgeving MER
31-01-1990 Ter inzage legging MER
29-04-1990 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsingsadvies

Opmerkingen bij de advisering

In het richtlijnenadvies heeft de Commissie behalve naar inrichtings- en uitvoeringsalternatieven ook naar locatiealternatieven en alternatieve verwerkingsmethoden gevraagd. De loca tiekeuze en de verwerkingsmethode waren immers m.e.r.-plichtige besluiten volgens het Besluit m.e.r. In het provinciale Plan zuiveringsslib was geen definitieve keuze gemaakt over de verwerkingsmethode en de locatie, zodat de m.e.r.-plicht voor deze besluiten nog steeds van kracht was.

Al in de richtlijnen is ingegaan op de locatie- en de verwerkingsalternatieven.

In het toetsingsadvies constateerde de Commissie dat vooral op het gebied van de emissies van ammoniak, geur en stof een aantal onzekerheden was blijven bestaan. Zij ried het bevoegd aan om in de Afvalstoffenwetvergunning voorschriften op te nemen met betrekking tot maximaal toelaatbare emissies.

In de eerste beschikkingen waren geen evaluatievoorschriften opgenomen. In de herziene beschikkingen zijn deze wel opgenomen.

De installatie – van B.V. RCR – werd in 1992/1993 gebouwd en bleek al vanaf het begin van het functioneren tot stankklachten bij omwonenden aanleiding te geven. Van provinciale zijde is getracht via overleg en stimulering van de wijziging van de technische voorzieningen een oplossing te vinden. Op 13 mei 1997 is een nieuwe vergunning van kracht geworden voor de installatie. Met het bedrijf werden afspraken gemaakt voor een gefaseerde aanpak van het geurprobleem. In de vergunning kon niet meer naar landelijke geurnormen worden verwezen omdat inmiddels het geurbeleid was gewijzigd. RCR had het plan de geuroverlast met een chemische wasser te bestrijden. Tegen de goedkeuring voor de bouw van de chemische wasser hebben zowel het waterschap Vallei en Eem als B.V. RCR bezwaren ingediend, die bovendien een schorsende werking hadden. Uiteindelijk is die schorsing echter opgeheven en begon een termijn van 32 weken waarin RCR door de bouw van de chemische wasser de stankproblemen moest oplossen. Dit was echter pas in november 1998.

Op 24 maart 1999 maakte de provincie Utrecht dat RCR had verzocht de vergunning in te trekken en dat GS van plan waren gevolg te geven aan dit verzoek.


 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Anne Kiestra
dr. ir. Bram Klapwijk
mr. Meijer Drees

Voorzitter: ir. Karel Veldhuis
Werkgroepsecretaris: ir. Margot de Cleen

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Utrecht

Bevoegd gezag
Utrecht

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Utrecht


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C18.4 tot 1-4-2011: Niet-gevaarlijk afval: verbranden of chemisch behandelen van >= 100ton per dag

Bijgewerkt op: 04 mrt 2008