206. Baggerstort in het Hollandsch Diep (bij Cromstrijen)

Tot de ambachtsheerlijkheid behoort een deel van het Hollandsch Diep, waarin al enige tijd ontzandingen plaatsvonden. Behalve de bovenlaag van de bij ontzanding weggegraven onderwaterbodem werd ook baggerspecie al enige tijd in de ontstane diepten gestort. Deze specie was afkomstig van de ambachtsheerlijkheid en van Rijkswaterstaat. Wat de verontreinigingsgraad betreft viel de baggerspecie in de klassen 1, 2 en 3. Voor de stort van deze baggerspecie werd in 1986 een (Wvo-)vergunning afgegeven voor drie jaar; daarbij had Rijkswaterstaat bedongen, dat een nieuwe aanvraag van een Wvo-vergunning met een milieueffectenonderzoek gepaard zou moeten gaan. De rapportage van dit inmiddels afgeronde onderzoek was bijlage bij het verzoek van de ambachtsheerlijkheid om ontheffing van m.e.r.-plicht. Zij vroeg – onder betwisting van de m.e.r.-plicht voor de activiteit – deze ontheffing aan op zowel inhoudelijke als procedurele1 gronden. De m.e.r.-plicht wordt betwist, omdat het vigerende Besluit m.e.r. sprak van "oprichting van een inrichting voor het zich ontdoen van afvalstoffen door ze op of in de bodem te brengen", terwijl er van een inrichting niet zou kunnen worden gesproken. 1 Inmiddels wordt gewerkt aan landelijke richtlijnen (zie project 248).  

Procedure en adviezen

Ontheffing
31-10-1988 Adviesaanvraag
04-11-1988 Datum kennisgeving
04-11-1988 Ter inzage legging van de informatie
12-12-1988 Advies uitgebracht
Advies over verzoek om ontheffing

Opmerkingen bij de advisering

In haar advies stelde de Commissie dat er, gezien de huidige stand van kennis, geen zó belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten, dat m.e.r. noodzakelijk zou moeten zijn. De Commissie gaf in het advies aan, dat zij een afgewogen beleidskader voor baggerstort miste, en dat zij eventuele volgende ontheffingsverzoeken voor soortgelijke projecten wil beoordelen aan de hand van zo'n beleidskader1.

Op 4 januari 1989 verleenden de beide ministers ontheffing van de m.e.r.-plicht op grond van het feit, dat geen belangrijke nadelige milieueffecten te verwachten zijn. In de beschikking wordt uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de onzekerheden ten aanzien van hydrologische parameters en ten aanzien van bioaccumulatie van verontreinigingen, zoals de Commissie die in haar advies naar voren had gebracht.

In november 1997 was de vergunningsituatie gewijzigd. Toen bleek dat Fortis Landelijk Vastgoed, opvolger van de ambachtsheerlijkheid Cromstrijen, de verplichtingen bestreed voor een nazorgplan. Zij wil geen financiële garanties geven als er in de toekomst ernstige verontreinigingen worden geconstateerd. De vergunning was tot 28 april 2000 gesteld. Gesteld werd dat de zolang de Leemtewet nog niet van kracht was, de provinciale vergunningverlener hierop niet zou kunnen vooruitlopen. Een uitspraak van de Raad van State wordt begin 1998 verwacht.

1 Op grond van artikel 41e, lid 2 van de Wabm hebben beide ministers de mogelijkheid om ontheffing van m.e.r.-plicht te verlenen, indien de voorbereiding van de activiteit of het besluit op het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit m.e.r. reeds zover is gevorderd, dat het maken van een MER redelijkerwijs niet meer kan worden verlangd.


 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Ben Kreiter
dr. Frans Tonnaer
dr. van Vierssen

Voorzitter: dr. Hans Cohen
Werkgroepsecretaris: drs. Michiel Odijk

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen

Bevoegd gezag
Rijkswaterstaat

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Zuid-Holland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C18.3 tot 1-4-2011: Stort baggerspecie >= 500.000m3, klasse >= 3

Bijgewerkt op: 04 mrt 2008