165. Afvalverwerkingsinstallatie (AVI) Amsterdam

Volgens het eerste provinciale afvalstoffenplan van de provincie Noord-Holland moet er in het westelijk havengebied van Amsterdam een afvalverwerkingsinstallatie worden gebouwd voor verwerking van afval uit het zuidelijk deel van Noord-Holland: de samenwerkingsgebieden Zuid-Kennemerland, Waterland, Amsterdam en omstreken en Amstel en Meerlanden. Bij de bepaling van de capaciteit van de installatie is uitgegaan van een prognose van de te verwerken hoeveelheden afvalstoffen van 678.000 ton per jaar in 1993. Voor de opzet van de installatie is gekozen voor een modulair basisconcept, bestaande uit vier afvalverbrandingsmodules en drie huisvuilscheidingsmodules. De ingebruikneming van de AVI-West zou worden gekoppeld aan de sluiting van de in 1993 afgeschreven en (milieu-) technisch verouderde vuilverbrandingsinstallatie in Amsterdam-Noord. 

Procedure en adviezen

Richtlijnen
24-12-1987 Datum kennisgeving
24-12-1987 Ter inzage legging van de informatie
03-03-1988 Advies uitgebracht
Advies voor richtlijnen
Toetsing
06-04-1989 Kennisgeving MER
06-04-1989 Ter inzage legging MER
06-06-1989 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie mer
Toetsingsadvies
Toetsing a
15-08-1989 Kennisgeving MER
15-08-1989 Ter inzage legging MER
25-10-1989 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

In het richtlijnenadvies vroeg de Commissie onder andere naar de prognoses voor afvalstoffen per categorie, de samenstelling van het afval, naar een onderbouwing van de locatiekeuze, naar de uitvoeringsvarianten (onder andere de rookgasreiniging), en naar de emissies naar de lucht (CO, NOx, SO2, stof, HCl, HF, zware metalen, PAKs en dioxines). 

Het MER werd bekend gemaakt samen met een addendum (addendum I). Naar aanleiding van reacties tijdens de inspraakperiode en een bespreking van het concept-toetsingsadvies van de Commissie hebben GS aan de gemeente verzocht een aantal onderwerpen nader uit te werken, in een tweede aanvulling op het MER. Deze beide addenda zijn vervolgens in de toetsing betrokken,

De Commissie wees in haar toetsingsadvies erop, dat enkele aspecten nog uitwerking behoeven bij de vergunningverlening. Dit betreft vooral een calamiteitenregeling voor stagnatie bij de verwerking, de mogelijkheden tot gebruik van alternatieve transportwijzen, de mogelijkheden tot verbetering van de kwaliteit van de slakken en vliegas en mogelijkheden tot warmtekrachtkoppeling. Om te voorkómen dat de aanvullende maatregelen die nodig zijn om aan de toen nieuwe Richtlijn verbranden 1989 te voldoen buiten de openbare beoordeling kwamen te vallen, gaf de Commissie in overweging om de resultaten van de door de initiatiefnemer aangekondigde studies bij de vergunningverlening bekend te maken en mede ter visie te leggen.

Bij de ontwerp-beschikkingen hebben GS ook de samenvatting van de Aanvulling studie rookgasreiniging gevoegd. Uit de ontwerp-beschikking bleek, dat het bevoegd gezag het merendeel van de opmerkingen die de Commissie in haar toetsingsadvies had gemaakt, onderschreef. Waar mogelijk speelden de ontwerp-vergunningvoorwaarden daarop in.

In de ontwerp-beschikking Aw was tevens een vrij uitgebreid evaluatieprogramma opgenomen.

Op 5 april 1990 is een officiële start gemaakt met de bouwwerkzaamheden, met het plan de installatie per 1 januari 1993 volledig in gebruik te nemen.

De rookgasreiniging van de installatie bestaat uit een semi-droge reiniging, een nageschakelde natte reiniging en een deNOx-installatie. De gedoogbeschikking van de provincie Noord-Holland liep tot 1 juli 1994. Tot die tijd kreeg de initiatiefnemer de tijd om de emissies van dioxines terug te brengen.

In de loop van 1994 werd duidelijk, dat de installatie echter nog steeds niet kon voldoen aan het Besluit luchtemissies afvalverbranding (BLA). Het BLA legt een streefnorm per 1995 voor verbrandingsinstallaties vast op 0,1 nanogram dioxine/m3 lucht, en de bindende norm op 0,3 nanogram/m3. De installatie bleek echter drie tot dertien maal meer uit te stoten. De initiatiefnemer heeft daarop hulp ingeroepen van het ingenieursbureau Fichtner uit Stuttgart.

In december werden de resultaten bekend van in het kader van de per vergunning verplichte halfjaarlijkse emissiemetingen die in september 2000 hadden plaatsgevonden. Daarbij bleek dat in september één van de ketels de BLA-dioxinenorm met een factor vijf, en twee ketels de BLA-dioxinenorm met een factor twee hadden overschreden. Na ophoging van de oplosmiddeldosering was de situatie zo verbeterd dat slechts twee ketels een geringe overschrijding van de dioxinenorm vertoonden. Vanuit de gemeente Amsterdam werd dit geweten aan de omschakeling naar een nieuwe rookgasreinigingsmethode.

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

prof. dr. Peter Builtjes
dr. ir. Hendrik Harssema
ing. de Jong
prof. dr. Bert Lijklema
Cees van Maanen
drs. Sein

Voorzitter: dr. Hans Cohen
Werkgroepsecretaris: drs. René Klerks

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
gemeente Amsterdam

Bevoegd gezag
Noord-Holland
Rijkswaterstaat
Ministerie van Volkhv., R.O. en Milieubeheer

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Noord-Holland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C18.4 tot 1-4-2011: Niet-gevaarlijk afval: verbranden of chemisch behandelen van >= 100ton per dag

Bijgewerkt op: 31 aug 2007