134. Berging van zuiveringsslib in de Slufterdam
Het voornemen om zuiveringsslib uit de provincie Zuid-Holland in de Slufter te storten is bedoeld als tijdelijke maatregel totdat een definitieve verwijderingsmethode voor het Zuid-Hollandse zuiveringsslib kan worden gemaakt. De besluitvorming daarover in het kader van de opstelling van het zuiveringsslibplan1 voorbereid met behulp van m.e.r. De probleemstelling staat in het licht van het oorspronkelijke besluit de grootschalige locatie voor berging van baggerspecie (Slufterdam) uitsluitend te gebruiken voor het storten van verontreinigde baggerspecie2, het in voorbereiding zijnde zuiveringsslibplan, en het convenant dat in november 1987 is gesloten tussen de Staat der Nederlanden, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en de betrokken waterkwaliteitsbeheerders. In het convenant is een inspanningsverplichting vastgelegd tot het treffen van voorzieningen, waardoor het storten van zuiveringsslib in de Slufterdam na enkele jaren weer kan worden gestaakt. 1 Zie project 109. 2 Zie project 102.
Procedure en adviezen
Richtlijnen |
---|
11-02-1988 Datum kennisgeving |
11-02-1988 Ter inzage legging van de informatie |
11-04-1988 Advies uitgebracht |
Toetsing |
15-06-1989 Kennisgeving MER |
15-06-1989 Ter inzage legging MER |
16-06-1989 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie mer |
14-09-1989 Toetsingsadvies uitgebracht |
Advies voor richtlijnen |
Toetsingsadvies |
Opmerkingen bij de advisering
Naar aanleiding van een aantal kritiekpunten van de Commissie, die zij nog tijdens de toetsingsprocedure naar voren bracht, werd een aanvulling gemaakt op het MER. Deze betrof het transport van het slib, de bufferopslag, de categorieën te storten slib en de behandeling van het retourwater. In het toetsingsadvies noemde de Commissie het MER in het algemeen goed leesbaar en begrijpelijk. Omdat het MER zich alleen richtte op het storten van anaëroob zuiveringsslib onder water kon de te verlenen vergunning naar de mening van de Commissie ook slechts hierop betrekking hebben. De effecten waren in het algemeen goed beschreven, uitgezonderd die van de behandeling van het retourwater. De vergelijking van de alternatieven beperkte zich tot een vergelijking van de effecten van de voorgenomen activiteit met de autonome ontwikkeling.
In januari 1990 kreeg de Commissie de vraag of zij kon instemmen met de conclusies van het rapport Milieueffecten ten gevolge van storten van zuiveringsslib en baggerspecie van gemeentewerken Rotterdam. De Commissie heeft daarop geantwoord dat dit rapport bevredigend onderbouwt dat het bergen van aëroob gestabiliseerd slib onder de gegeven omstandigheden geen duidelijk andere milieuhygiënische gevolgen teweeg zal brengen dan het bergen van anaëroob gestabiliseerd slib. Wel werd opgemerkt dat het experimentele gedeelte vooral op laboratoriumschaal had plaatsgevonden. Daarom zou het naar de mening van de Commissie van belang zijn om de voorspelde milieugevolgen van de slibberging in de praktijk te volgen, bijvoorbeeld in het kader van het evaluatieprogramma voor het project Slufterdam.
De vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet is verleend voor tien jaar, doch uiterlijk tot het onmogelijk wordt het slib in de onderwaterfase (NAP -1,5 m) te storten.
Betrokken partijen
Samenstelling van de laatste werkgroep
Compaan |
ir. Loes Duvoort-van Engers |
prof. dr. Joosse-van Damme |
prof. dr. Joost Terwindt |
Voorzitter: drs. Hans Ouwerkerk
Werkgroepsecretaris: mr. Esther van Rosmalen
Initiatiefnemer en Bevoegd gezag
Initiatiefnemer |
---|
Rotterdam |
Rijkswaterstaat |
Bevoegd gezag |
---|
Rijkswaterstaat |
Ministerie van Volkhv., R.O. en Milieubeheer |
Overige gegevens
Gebied: Nederland, provincie Zuid-Holland
Categorieën Besluit m.e.r.
Code | Omschrijving |
---|---|
C18.5 | tot 1-4-2011: Niet-gevaarlijk afval (m.u.v. baggerspecie): storten of in de grond brengen >= 500.000m3 |
Bijgewerkt op: 31 aug 2007