1104. Offshore windpark Q7-WP

E-connection Project BV heeft het voornemen een windpark aan te leggen en te exploiteren in de Noordzee (buiten de 12 mijls zone) op een locatie ten oosten van de Maas-Texel scheepvaartroute en ten noorden van de IJgeul en circa 23 kilometer buiten de kust. Het windmolenpark heeft een vermogen van 120 MW.   

Procedure en adviezen

Richtlijnen
09-05-2000 Datum kennisgeving
09-05-2000 Ter inzage legging van de informatie
04-07-2000 Advies uitgebracht
Richtlijnen
Toetsing
31-08-2001 Kennisgeving MER
31-08-2001 Ter inzage legging MER
01-11-2001 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing
Toetsing a
09-07-2002 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

De initiatiefnemer had aanvankelijk het voornemen twee windmolenparken te realiseren en diende daarvoor twee startnotities in1 De Commissie zag een duidelijke samenhang tussen beide initiatieven. Zij achtte het om die reden doelmatig als voor beide initiatieven één MER zou worden opgesteld. Daarom bracht zij één richtlijnenadvies uit voor beide projecten2. Het MER bevat informatie voor besluiten over zowel de locatie als de inrichting. Het gaat om informatie over vogels, landschap, energieopbrengst en veiligheid. 

De initiatiefnemer vroeg uiteindelijk een vergunning aan voor één en niet voor twee windparken. De Commissie oordeelde in haar toetsingsadvies dat het MER van goede kwaliteit was. Wel concludeerde zij dat een optimalisatie van het voorkeursalternatief zou kunnen plaatsvinden waardoor een meest milieuvriendelijke inrichtingsvariant zou ontstaan. Deze optimalisatie heeft als resultaat efficiënter ruimtegebruik, een grotere energieopbrengst en reductie van CO2-emissies per eenheid van ruimtegebruik. Afhankelijk van het uiteindelijke ruimtebeslag zijn ook voor vogels, landschap en veiligheid minder nadelige gevolgen mogelijk. De Commissie adviseerde bij het besluit na te gaan op welke wijze deze optimalisatie voor het uit te voeren alternatief mogelijk is.

In verband met de leemten in kennis over de milieugevolgen besteedde de Commissie veel aandacht aan de inhoud van het evaluatieprogramma. De Commissie wees daarbij ook op het belang van monitoringsresultaten van windmolenprojecten in het buitenland. In de aanbiedingsbrief bij het advies aan de Minister van Verkeer en Waterstaat werd tevens gewezen op het belang van afstemming van onderzoek met andere onderzoeksprojecten in de Noordzee, bijvoorbeeld het evaluatieprogramma voor het near-shore windpark in de Noordzee. Afstemming is belangrijk vanwege het ontwikkelen van een samenhangend ruimtelijk beleid voor de Noordzee.

In haar toetsingsadvies over het MER deed de Commissie de aanbeveling de voorgenomen opstelling van de windturbines te optimaliseren door uit te gaan van de zogenoemde ‘dichtste bolstapeling’.

Op 18 februari 2002 is de vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken verstrekt. Hierin is bepaald dat de vergunninghouder binnen drie maanden nadat de vergunning is verleend “een onderzoek naar een configuratie van de windturbines in het park conform het principe van de dichtste bolstapeling, gericht op een geringer ruimtebeslag” dient uit te voeren.

Per brief van 14 mei 2002 heeft het bevoegd gezag de Commissie een notitie van de initiatiefnemer toegestuurd waarin de dichtste bolstapeling is uitgewerkt. Tevens is in deze notitie uitgegaan van het toepassen van 60 V80 windturbines (2 MW) in plaats van 60 V66 windturbines (2 MW) zoals in het MER was aangegeven. De Commissie is verzocht te adviseren of de notitie voldoende invulling geeft aan de aanbeveling van de Commissie over de dichtste bolstapeling.

De Commissie komt tot de conclusie dat de notitie op een goede manier invulling geeft aan de aanbeveling van de Commissie in haar eerste toetsingsadvies om een zogenoemde ‘dichtste bolstapeling’ voor de opstelling van de windturbines uit te werken. De notitie bevat voldoende informatie om aan te kunnen tonen dat het nieuwe voorkeursalternatief (compacte bolstapeling met de V80-turbines) leidt tot efficiënter ruimtebeslag en een hogere energieopbrengst. De gevolgen voor natuur, landschap en veiligheid zullen in absolute zin niet sterk verschillen en zijn mogelijk zelfs iets gunstiger dan van het oorspronkelijk vergunde alternatief. In relatieve zin (per kWh) zullen de milieueffecten naar verwachting substantieel afnemen. De notitie van de initiatiefnemer maakt daarom plausibel dat het nieuwe voorkeursalternatief als meest milieuvriendelijk alternatief kan worden beschouwd van de in het MER en de notitie beschreven alternatieven en varianten. Daarmee is de notitie een goede basis voor het eventueel stellen van aanvullende eisen aan de configuratie van de windturbines, zoals aangegeven in voorschrift 3 van het (reeds genomen) besluit.

 

1 Projecten 1104 en 1105 

2 Onder nummer 1104

 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

drs. ing. Arie van Beek
ir. Bezuyen
dr. Norbert Dankers
drs. Rob Lambeck
prof. dr. ir. van Rijn
ir. Livina Tummers

Voorzitter: ir. Niek Ketting
Werkgroepsecretaris: drs. Stefan Morel

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
E Connection Project B.V.

Bevoegd gezag
Rijkswaterstaat

Overige gegevens

Gebied: Nederland, niet provinciaal ingedeeld gebied


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C05.1 tot 1-4-2011: Installaties in, op of boven zeebodem (m.u.v. boortorens) bevestigen, bij windmolens >= 15megawatt of >= 10 molens

Bijgewerkt op: 31 aug 2007