Purmerend wil een composteerinrichting annex overlaadstation bouwen. De composteerinrichting zou 50 kton groente-, fruit- en tuinafval per jaar moeten verwerken. Op het terrein van de inrichting zal gescheiden ingezameld huisvuil worden opgeslagen; het niet-com pos teer bare deel hiervan zal worden afgevoerd naar een verbrandingsinstallatie.
Hoofdpunten uit het advies
De m.e.r.-procedure is gestart met als bevoegd gezag Gedeputeerde Staten van Noord-Holland voor de vergunningverlening ingevolge de Aw; een Wvo-vergunning werd niet nodig geacht, omdat er geen afvalwater zou vrijkomen. Tijdens het opstellen van het MER bleek echter dat er bij het proces wél afvalwater zou vrijkomen en dat voor het lozen daarvan een Wvo-vergunning zou zijn vereist. De verlening daarvan is eveneens m.e.r.-plichtig. Naar aanleiding van deze nieuwe informatie heeft de Commissie een aanvullend advies voor richtlijnen uitgebracht. De béide bevoegde instanties hebben vervolgens deze tekst vastgesteld als richtlijnen.
Om bezwaar- en beroepsprocedures wegens vormfouten te voorkomen heeft de gemeente Purmerend besloten de m.e.r.-procedure opnieuw te beginnen. In het herzien advies voor richtlijnen heeft de Commissie gerefereerd aan haar eerder uitgebrachte adviezen.
Bij de toetsing van het MER merkte de Commissie op dat er, gezien de geringe ervaring in Nederland met de voorgenomen composteringsmethode, een aantal leemten in kennis zijn – met name ten aanzien van de bedrijfszekerheid en de emissies van ammoniak en geur. De Commissie achtte het van belang dat deze aspecten onderdeel zouden vormen van onderzoek in het kader van de evaluatie achteraf.
De installatie is op 7 mei 1993 feestelijk geopend. Pas na zeven jaar werd een evaluatierapport uitgebracht.