Roel Sillevis Smitt
jurist en werkgroepsecretaris
Het bestemmingsplan “Polder het Oudeland, 1e herziening” van de gemeente Strijen is op grond van de oude WRO en het oude art. 19j Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS). Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor een bestaande kartbaan met een oppervlakte van 2,1 hectare in het landelijke gebied van Strijen.
Het gebied waar de kartbaan is gelegen kent de volgende voorgeschiedenis:
In het onderhavige bestemmingsplan is aan de gronden van de kartbaan de bestemming “Recreatieve doeleinden” met de subbestemming “kartingbaan” toegekend. GS hebben dit bestemmingsplan goedgekeurd, waarbij zij net als de raad aangeven dat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, maar dat onvoldoende aannemelijk is dat de kartbaan binnen de planperiode zal kunnen worden verplaatst of opgeheven. Dit terwijl het aanwijzingsbesluit voor de SBZ aangeeft dat het beleid gericht is op verplaatsing van de kartbaan.
In beroep is onder andere gesteld dat GS goedkeuring hadden moeten onthouden in verband met de strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verder is aangevoerd dat GS het verkeerde uitgangspunt hebben gehanteerd door te stellen dat het gebruik van de kartbaan in overeenstemming is met de onder het vorige plan ter plaatse geldende bestemming. GS betogen dat het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan uit de jaren ’60. Omdat geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen, is het plan niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig aldus GS.
Verder is in beroep aangevoerd dat de noodzaak van een kartbaan ontbreekt en dat onvoldoende onderzoek naar alternatieven is gedaan.
Overwegingen van de bestuursrechter
Volgens het deskundigenbericht is de kartbaan met een lengte van 75 meter omstreeks 1965 aangelegd. Aan het eind van de jaren ’70 is het terrein aan de zuidzijde vergroot waardoor de lengte toenam naar 175 meter.
De Afdeling overweegt dat het noordelijke deel in overeenstemming met het bestemmingsplan uit 1952 is aangelegd. Het later, na inwerkingtreding van het gebruiksverbod aangelegde zuidelijke deel is hiermee in strijd. GS hadden het zuidelijke deel dan ook moeten beoordelen als zou het gaan om een nieuwvestiging, althans om een uitbreiding van een bestaande activiteit. Door uit te gaan van een planologisch legaal aanwezige situatie hebben GS een onjuist uitgangspunt gehanteerd in het kader van de vraag of het plan m.e.r.(beoordelings)plichtig is. Uit de enkele omstandigheid dat in het kader van de milieuvergunning geen MER is gemaakt, kan niet worden afgeleid dat deze vraag bij het vaststellen van het plan niet meer aan de orde kan komen. Het onjuist gehanteerde uitgangspunt heeft ook gevolgen voor de beleidsmatige afweging inzake de gevolgen van de kartbaan door de ligging in een stiltegebied, een Natura 2000-gebied en de EHS. Het goedkeuringsbesluit is daardoor in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel genomen.
Verder overweegt de Afdeling dat aannemelijk is dat behoefte bestaat aan de kartbaan. Hij bestaat al ruim 40 jaar en wordt ook gebruikt. De kartbaan is in dit gebied echter in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel had dan ook onderzoek gedaan moeten worden gericht op de mogelijkheden tot verplaatsing of beëindiging van de kartbaan. Dit onderzoek is niet toereikend geweest. Er is weliswaar een aantal locaties in ogenschouw genomen, maar een gestructureerd onderzoek naar alternatieve locaties ontbreekt. Er is ook geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de kartbaan op een andere locatie overdekt aan te leggen.
Uitspraak
De Afdeling acht de beroepsgronden gegrond en onthoudt zelf goedkeuring aan het bestemmingsplan in verband met strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.