ECLI:NL:RVS:2013:818

Betreft Bestemmingplan Apeldoorn en bestemmingsplan Epe - LOG Beemte-Vaassen
Datum uitspraak 21-08-2013
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden bestemmingsplannen, Apeldoorn, Epe, landbouwontwikkelingsgebied (LOG), Natura 2000-gebieden, stikstofdepositie, passende beoordeling, wijzigingsbevoegdheid, maximale mogelijkheden
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201208004/1/R2 en 201209306/1/R2 (zaaknr. 201208004/1/R2)
ECLI:NL:RVS:2013:852 (zaaknr. 201209306/1/R2)

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan, inclusief wijzigingsmogelijkheden, moeten in een plan-MER worden beschouwd.
  • De stelling dat bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor de vestiging of uitbreiding van een intensieve veehouderij een nadere beoordeling van de milieueffecten zal worden verricht, ontslaat niet van de plicht tot beoordeling of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en de toets van het bestemmingsplan aan artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998.
  • Artikel 7.7 lid 1 Wet milieubeheer vereist niet dat in het MER in het algemeen de effecten van de zogenoemde ‘programmatische aanpak stikstof’ en van een provinciale stikstofverordening op het plangebied worden onderzocht.
  • Indien in het plan niet wordt vastgelegd welk soort intensieve veehouderij op een bepaalde locatie is toegelaten, moet er in het plan-MER van worden uitgegaan dat elke soort veehouderij op een bepaalde locatie mogelijk is.
  • Indien in een plan-MER wordt uitgegaan van zogenoemde fictieve bedrijven, dan moet het aantal dieren representatief zijn voor de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, ervan uitgaande dat daarbij aan de wettelijke eisen wordt voldaan.

NB Voor het deel van het landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen (LOG) gelegen binnen de gemeente Apeldoorn heeft de gemeenteraad van Apeldoorn een bestemmingsplan vastgesteld. Voor het deel van het LOG gelegen binnen de gemeente Epe heeft de gemeenteraad van Epe een bestemmingsplan vastgesteld. Tegen beide vaststellingbesluiten is beroep ingesteld. Op 21 augustus 2013 heeft de Afdeling over de beroepen tegen beide besluiten uitspraak gedaan.

NB De Commissie m.e.r. heeft over het MER geadviseerd onder projectnummer 2263. De Commissie m.e.r. is van oordeel dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is om het milieubelang volwaardig mee te kunnen wegen in de besluitvorming. Op basis van de informatie in het MER en de passende beoordeling constateert de Commissie m.e.r. dat aantasting van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden “Uiterwaarden IJssel” en “Veluwe” bij de ontwikkeling van de intensieve veehouderij in het LOG niet kan worden uitgesloten. De Commissie m.e.r. heeft opmerkingen over de informatie in het MER en de passende beoordeling op de onderstaande punten:

  • luchtkwaliteit;
  • de milieueffecten van de melk- en rundveehouderijen;
  • referentiesituatie in de passende beoordeling.

Zij adviseert voor besluitvorming over het bestemmingsplan duidelijkheid op deze punten te verschaffen.

Casus

Casus bestemmingsplan Apeldoorn
Op 21 juni 2012 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn het bestemmingsplan “Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen” vastgesteld.

Appellanten stellen zich op het standpunt dat het MER onvoldoende inzicht geeft in de gevolgen van met het plan mogelijk gemaakte vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen voor het woon- en leefklimaat en de Natura 2000-gebieden. Zij betogen dat het MER ten onrechte niet is gebaseerd op de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan.

Appellanten stellen dat bij een planherziening meer en omvangrijkere intensieve veehouderijen mogelijk kunnen worden gemaakt. Volgens een appellante zal in strijd met de wijzigingsvoorwaarden gebruik kunnen worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden. In het MER zijn de nadelige effecten van andere maatregelen onvoldoende bezien. Een appellante stelt ook dat het MER ten onrechte betrekking heeft op het gehele LOG.

Appellanten stellen dat ten onrechte niet als uitgangspunt is genomen dat alle bestaande agrarische bedrijven worden gewijzigd in intensieve veehouderijen. Volgens hen is daarnaast geen rekening gehouden met de in het plan voorziene mogelijkheid dat alle agrarische bouwvlakken worden uitgebreid tot 1,5 hectare. Appellanten stellen verder dat geen rekening is gehouden met de wijzigingsbevoegdheid, waarmee een nieuw bouwvlak van 3 hectare voor een intensieve veehouderij kan worden toegekend. Evenmin is rekening gehouden met de wijzigingsbevoegdheid, waarmee woonbestemmingen kunnen worden gewijzigd in agrarische bouwvlakken van 3 hectare. Een appellante stelt dat het plan middels deze wijzigingsbevoegdheden voorziet in vier bouwvlakken van 3 hectare voor intensieve veehouderijen. Deze appellante wijst erop dat in het plan niet is vastgelegd op welke concrete locatie de wijzigingsbevoegdheden betrekking hebben.

Volgens een appellante is bij de berekeningen in het MER ten onrechte uitgegaan van varkenshouderijen, terwijl reeds bekend is dat zich ook andersoortige bedrijven zullen vestigen. Volgens appellante is onduidelijk of voor het MER de juiste invoergegevens zijn gebruikt.

Appellanten voeren verder aan dat niet bekend is welke bedrijven zullen verplaatsen naar het LOG. Ook is onbekend welke stikstofdepositie die bedrijven veroorzaken. Verder is volgens hen niet zeker dat zich in het plangebied uitsluitend bedrijven kunnen vestigen die hun bedrijfslocatie verplaatsen van een locatie dichterbij de Natura 2000-gebieden. Tenslotte betwijfelen zij de effectiviteit van de toe te passen mitigerende maatregelen. Deze maatregelen zijn volgens hen niet in het plan opgenomen en niet concreet onderzocht.

Overwegingen van de bestuursrechter bestemmingsplan Apeldoorn
Overwegingen over de inhoud van het MER
In het MER is onderzocht wat de gevolgen zijn van de in het plan geboden ontwikkelingsruimte voor intensieve veehouderijen. In het MER zijn de effecten van drie varianten bezien, genoemd a, b, en c. Voorts zijn in het MER de effecten van basis- en plusvarianten bezien. In de basisvarianten zijn uitsluitend de effecten bezien van de vestiging van drie intensieve veehouderijen op agrarische bouwvlakken met een omvang van 3 hectare. In de plusvarianten is daarnaast rekening gehouden met de uitbreiding tot 1,5 hectare van drie bestaande intensieve veehouderijen, zogenoemde doorgroeilocaties.

Bij het bepalen van de effecten van de intensieve veehouderijen is uitgegaan van zogenoemde ‘fictieve inplaatsingen’. Voor de voormelde drie bouwvlakken van 3 hectare en de drie doorgroeilocaties is uitgegaan van varkenshouderijen. Verder is een bepaald formaat bedrijven aangenomen met een bepaald aantal dieren en een bepaalde verdeling van dierencategorieën en stalsystemen, zoals weergegeven in tabel 4.3 van het MER. De referentiesituatie waar vanuit wordt gegaan is de vergunde situatie in 2008.

Omvang onderzoeksgebied MER
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de gemeenteraad het MER niet aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft mogen leggen, omdat het MER betrekking heeft op het gehele LOG-gebied. Appellante heeft niet onderbouwd welke specifieke kenmerken van het plangebied (van het bestemmingsplan van Apeldoorn) niet zijn meegenomen in het onderzoek. De enkele stelling dat in het MER meer aandacht is besteed aan het gedeelte van het LOG dat is gesitueerd in de gemeente Epe, is daartoe onvoldoende. De gemeenteraad heeft immers onweersproken gesteld dat in Epe het zwaartepunt van de ontwikkeling van het LOG is voorzien.

Programmatische aanpak stikstof, afwijking wijzigingsbevoegdheden en planherziening
Artikel 7.7 lid 1 Wet milieubeheer (ziet op de inhoudseisen van een plan-MER) vereist niet dat in het MER in het algemeen de effecten van de zogenoemde ‘programmatische aanpak stikstof’ en de Stikstofverordening Gelderland op het plangebied worden onderzocht.

Voor zover appellante vreest dat bij de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheden zal worden afgeweken van de daaraan verbonden voorwaarden, betreft dit een met het plan strijdige uitoefening van de wijzigingsbevoegdheden. Hiermee hoeft in het MER evenmin rekening te worden gehouden.

Ook hoeft in het MER geen rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat bij een planherziening meer of omvangrijke intensieve veehouderij mogelijk kan worden gemaakt. Het onderhavige plan voorziet hier immers niet in.

Maximale planologische mogelijkheden: maximale aantal intensieve veehouderijen
Bij de beoordeling van de mogelijke milieueffecten van het plan, waaronder geurhinder, geluidhinder, fijnstofhinder, gezondheidsrisico’s en de effecten voor de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden, dient in het MER te worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. De vraag is of het MER is gebaseerd op het maximale aantal intensieve veehouderijen waarin het plan bij recht en na gebruikmaking van de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheden voorziet.

De Afdeling overweegt dat het aantal intensieve veehouderijen dat zich in het plangebied kan vestigen, niet in de planregels of in de verbeelding begrensd. Het plan staat er dan ook niet aan in de weg dat bij recht ter plaatse van alle veertien agrarische bouwvlakken een intensieve veehouderij wordt gevestigd.

Voorts voorzien de wijzigingsbevoegdheden erin dat nieuwe agrarische bouwvlakken van 3 hectare worden toegekend en dat woonbestemmingen worden omgezet in agrarische bouwvlakken van 3 hectare. In de bijbehorende voorwaarden is bepaald dat van deze wijzigingsbevoegdheden alleen gebruik kan worden gemaakt als het aantal bedrijven van 3 hectare in de gemeente Apeldoorn niet meer bedraagt dan drie. Nu in de verbeelding één bouwvlak van 3 hectare is opgenomen, kunnen met de wijzigingsbevoegdheden ten hoogste nog twee nieuwe intensieve veehouderijen mogelijk worden gemaakt.

De Afdeling overweegt dat het plan voorziet in zestien agrarische bouwvlakken waar intensieve veehouderijen kunnen worden gevestigd. In het MER is er echter vanuit gegaan dat in het plangebied dertien intensieve veehouderijen worden gevestigd. Het plan maakt derhalve meer intensieve veehouderijen mogelijk dan waarvan in het MER is uitgegaan.

Maximale planologische mogelijkheden; maximale omvang bedrijfsgebouwen
Voorts rijst de vraag of het MER is gebaseerd op de maximale omvang van de bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderijen waarin het plan bij recht en na gebruikmaking van de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheden voorziet. Daarbij is in dit geval ten eerste van belang of is uitgegaan van het maximale aantal agrarische bouwvlakken dat kan worden uitgebreid tot 1,5 hectare.

In de plusvarianten van het MER is ervan uitgegaan dat drie agrarische bouwvlakken op drie specifieke locaties zullen worden uitgebreid tot een omvang van 1,5 hectare. Het plan sluit echter niet uit dat in elk geval ook de drie agrarische bouwvlakken op drie andere locaties kunnen worden uitgebreid tot een omvang van 1,5 hectare. Het plan voorziet in meer agrarische bouwvlakken die tot 1,5 hectare kunnen worden uitgebreid dan in het MER is onderzocht.

Wat betreft de locaties van de agrarische bouwvlakken met een omvang van 3 hectare overweegt de Afdeling verder als volgt. In het MER is ervan uitgegaan dat de agrarische bouwvlakken van 3 hectare zullen worden toegekend ter plaatse van drie specifieke locaties. In het MER zijn de effecten bezien van één mogelijke verdeling van de drie agrarische bouwvlakken van 3 hectare binnen het plangebied. Echter, het plan voorziet ook voor andere locaties in de mogelijkheid dat ter plaatse een agrarisch bouwvlak van 3 hectare wordt toegekend. Deze andere locaties zijn niet in het MER onderzocht.

Conclusie maximale planologische mogelijkheden
Het plan voorziet in een groter aantal intensieve veehouderijen, een grotere omvang van de bedrijfsgebouwen van de betreffende intensieve veehouderijen en agrarische bouwvlakken van 3 hectare voor intensieve veehouderijen op meer locaties dan waarvan in het MER is uitgegaan. Het MER is dan ook niet gebaseerd op wat het plan daadwerkelijk mogelijk maakt.

Beoordeling milieueffecten bij omgevingsvergunning
De stelling van de gemeenteraad dat bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor de vestiging of uitbreiding van een intensieve veehouderij een nadere beoordeling van de milieueffecten zal worden verricht, leidt niet tot een ander oordeel. Dit neemt immers niet weg, dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dient te beoordelen of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en of is verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden daardoor niet zullen worden aangetast.

Aanbevelingen voor nieuw vast te stellen bestemmingsplan
De Afdeling doet enkele aanbevelingen voor een nieuw vast te stellen bestemmingsplan en een nieuw plan-MER.

Indien bij een nieuw plan-MER opnieuw wordt uitgegaan van een representatieve verhouding van onder meer pluimveehouderijen, varkenshouderijen en melk- en rundveehouderijen zonder dat in de verbeelding of planregels wordt vastgelegd dat een bepaalde soort intensieve veehouderij op een bepaalde locatie is toegelaten of uitgesloten, dient voor de omliggende gevoelige objecten te worden onderkend dat op elke daarvoor beschikbare locatie elke soort intensieve veehouderij mogelijk is.

Indien opnieuw wordt uitgegaan van de zogenoemde fictieve bedrijven met een bepaald aantal dieren als weergegeven in tabel 4.3 van het MER, moet duidelijk zijn dat het aantal dieren representatief is voor de maximale oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, ervan uitgaande dat daarbij aan de relevante wettelijke vereisten wordt voldaan.

Uitspraak bestemmingsplan Apeldoorn
De Afdeling verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het vaststellingsbesluit.

Casus bestemmingsplan Epe
Op 5 juli 2012 heeft de gemeenteraad van Epe het bestemmingsplan “Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen” vastgesteld.

Appellanten stellen zich op het standpunt dat het MER onvoldoende inzicht geeft in de gevolgen van met het plan mogelijk gemaakte vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen voor het woon- en leefklimaat en de Natura 2000-gebieden. Zij betogen dat het MER ten onrechte niet is gebaseerd op de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan.

Appellanten stellen dat bij een planherziening meer en omvangrijkere intensieve veehouderijen mogelijk kunnen worden gemaakt. Volgens een appellante zal in strijd met de wijzigingsvoorwaarden gebruik kunnen worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden. In het MER zijn de nadelige effecten van andere maatregelen onvoldoende bezien. Een appellante stelt ook dat het MER ten onrechte betrekking heeft op het gehele LOG.

Appellanten stellen dat ten onrechte niet als uitgangspunt is genomen dat alle bestaande agrarische bedrijven worden gewijzigd in intensieve veehouderijen. Volgens een appellante is daarnaast geen rekening gehouden met de in het plan voorziene mogelijkheid dat alle agrarische bouwvlakken worden uitgebreid tot 1,5 hectare. Verder stel zij dat ten onrechte de effecten van verscheidene bouw- en gebruiksmogelijkheden niet zijn bezien.

Volgens een appellante is bij de berekeningen in het MER ten onrechte uitgegaan van een bepaald format, terwijl al bekend is dat zich ook andersoortige bedrijven zullen vestigen. Voorts is onduidelijk of voor het MER de juiste invoergegevens zijn gebruikt.

Appellanten voeren verder aan dat niet bekend is welke bedrijven zullen verplaatsen naar het LOG. Ook is onbekend welke stikstofdepositie die bedrijven veroorzaken. Verder is volgens hen niet verzekerd dat zich in het plangebied uitsluitend bedrijven kunnen vestigen die hun bedrijfslocatie verplaatsen van een locatie dichterbij de Natura 2000-gebieden. Verder betwijfelen zij de effectiviteit van de toe te passen mitigerende maatregelen. Deze maatregelen zijn volgens hen niet in het plan opgenomen. Voorts zijn ze niet concreet onderzocht.

Overwegingen van de bestuursrechter bestemmingsplan Epe
Overwegingen over de inhoud van het MER
In het MER is onderzocht wat de gevolgen zijn van de in het plan geboden ontwikkelingsruimte voor intensieve veehouderijen. In het MER zijn de effecten van drie varianten bezien, genoemd a, b, en c. Deze varianten verschillen wat betreft de locaties van vijf beoogde intensieve veehouderijen op bouwvlakken van 3 hectare. Variant c komt overeen met de locaties van de agrarische bouwvlakken van 3 hectare zoals opgenomen in de verbeelding. Voorts zijn in het MER de effecten van basis- en plusvarianten bezien. In de basisvarianten is alleen rekening gehouden met de voormelde vijf locaties van 3 hectare. In de plusvarianten is daarnaast rekening gehouden met de uitbreiding tot 1,5 hectare van vier bestaande intensieve veehouderijen, zogenoemde doorgroeilocaties.

Bij het bepalen van de effecten van de intensieve veehouderijen is uitgegaan van zogenoemde ‘fictieve inplaatsingen’. Voor vier bepaalde doorgroeilocaties is uitgegaan van varkenshouderijen. In variant c is voorts aangenomen dat op een bepaalde locatie zich een pluimveehouderij zal vestigen. In de zuidwesthoek van het plangebied is een varkenshouderij voorzien. Voor twee andere locaties is uitgegaan van een pluimveehouderij en een varkenshouderij. Op een andere locatie is een vleeskalvenhouderij voorzien. Verder is een bepaald formaat bedrijven aangenomen met een bepaald aantal dieren en een bepaalde verdeling van dierencategorieën en stalsystemen, zoals weergegeven in tabel 4.3 van het MER. De referentiesituatie waar vanuit wordt gegaan is de vergunde situatie in 2008.

Omvang onderzoeksgebied MER
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de gemeenteraad het MER niet aan het bestemmingsplan ten grondslag heeft mogen leggen, omdat het MER betrekking heeft op het gehele LOG-gebied. Appellante heeft niet onderbouwd welke specifieke kenmerken van het plangebied (van het bestemmingsplan van Epe) niet zijn meegenomen in het onderzoek. De enkele stelling dat in het MER meer aandacht is besteed aan het gedeelte van het LOG dat is gesitueerd in de gemeente Epe, is daartoe onvoldoende. De gemeenteraad heeft immers onweersproken gesteld dat in Epe het zwaartepunt van de ontwikkeling van het LOG is voorzien.

Programmatische aanpak stikstof, afwijking wijzigingsbevoegdheden en planherziening
Artikel 7.7 lid 1 Wet milieubeheer (ziet op de inhoudseisen van een plan-MER) vereist niet dat in het MER in het algemeen de effecten van de zogenoemde ‘programmatische aanpak stikstof’ en de Stikstofverordening Gelderland op het plangebied worden onderzocht.

Voor zover appellante vreest dat bij de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheden zal worden afgeweken van de daaraan verbonden voorwaarden, betreft dit een met het plan strijdige uitoefening van de wijzigingsbevoegdheden. Hiermee hoeft in het MER evenmin rekening te worden gehouden.

Ook hoeft in het MER geen rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat bij een planherziening meer of omvangrijke intensieve veehouderij mogelijk kan worden gemaakt. Het onderhavige plan voorziet hier immers niet in.

Maximale planologische mogelijkheden: maximale aantal intensieve veehouderijen
Bij de beoordeling van de mogelijke milieueffecten van het plan, waaronder geurhinder, geluidhinder, fijnstofhinder, gezondheidsrisico’s en de effecten voor de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden, dient in het MER te worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. De vraag is of het MER is gebaseerd op het maximale aantal intensieve veehouderijen waarin het plan bij recht en na gebruikmaking van de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheden voorziet.

De Afdeling overweegt dat het aantal intensieve veehouderijen dat zich in het plangebied kan vestigen, niet in de planregels of in de verbeelding is begrensd. Het plan staat er dan ook niet aan in de weg dat ter plaatse van alle 22 agrarische bouwvlakken een intensieve veehouderij wordt gevestigd. In het MER is er echter vanuit gegaan dat zich in het plangebied vijf nieuwe intensieve veehouderijen vestigen naast de bestaande zeven intensieve veehouderijen en negen niet-intensieve veehouderijen. Het plan maakt derhalve meer intensieve veehouderijen mogelijk dan waarvan in het MER is uitgegaan.

Maximale planologische mogelijkheden; maximale omvang bedrijfsgebouwen
Voorts rijst de vraag of het MER is gebaseerd op de maximale omvang van de bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderijen waarin het plan bij recht en na gebruikmaking van de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheden voorziet. Daarbij is in dit geval ten eerste van belang of is uitgegaan van het maximale aantal agrarische bouwvlakken dat kan worden uitgebreid tot 1,5 hectare.

In de plusvarianten van het MER is ervan uitgegaan dat vier agrarische bouwvlakken op vier specifieke locaties zullen worden uitgebreid tot een omvang van 1,5 hectare. Het plan sluit echter niet uit dat in elk geval ook de twee agrarische bouwvlakken op twee andere locaties kunnen worden uitgebreid tot een omvang van 1,5 hectare. Het plan voorziet in meer agrarische bouwvlakken die tot 1,5 hectare kunnen worden uitgebreid dan in het MER is onderzocht.

Conclusie maximale planologische mogelijkheden
Het plan voorziet in een groter aantal intensieve veehouderijen en een grotere omvang van de bedrijfsgebouwen van de betreffende intensieve veehouderijen dan waarvan in het MER is uitgegaan. Het MER is dan ook niet gebaseerd op wat het plan daadwerkelijk mogelijk maakt.

Beoordeling milieueffecten bij omgevingsvergunning
De stelling van de gemeenteraad dat bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor de vestiging of uitbreiding van een intensieve veehouderij een nadere beoordeling van de milieueffecten zal worden verricht, leidt niet tot een ander oordeel. Dit neemt immers niet weg, dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dient te beoordelen of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en of is verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden daardoor niet zullen worden aangetast.

Aanbevelingen voor nieuw vast te stellen bestemmingsplan
De Afdeling doet enkele aanbevelingen voor een nieuw vast te stellen bestemmingsplan en een nieuw plan-MER.

Indien bij een nieuw plan-MER opnieuw wordt uitgegaan van een representatieve verhouding van onder meer pluimveehouderijen, varkenshouderijen en melk- en rundveehouderijen zonder dat in de verbeelding of planregels wordt vastgelegd dat een bepaalde soort intensieve veehouderij op een bepaalde locatie is toegelaten of uitgesloten, dient voor de omliggende gevoelige objecten te worden onderkend dat op elke daarvoor beschikbare locatie elke soort intensieve veehouderij mogelijk is.

Indien opnieuw wordt uitgegaan van de zogenoemde fictieve bedrijven met een bepaald aantal dieren als weergegeven in tabel 4.3 van het MER, moet duidelijk zijn dat het aantal dieren representatief is voor de maximale oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, ervan uitgaande dat daarbij aan de relevante wettelijke vereisten wordt voldaan.

Uitspraak bestemmingsplan Epe
De Afdeling verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het vaststellingsbesluit.