ECLI:NL:RVS:2011:BU5380

Betreft Bestemmingsplan Stadionplein Amsterdam
Datum uitspraak 23-11-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Amsterdam, recreatievoorzieningen, bestemmingsplannen, plan-m.e.r.
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201002963/1/R2
JM 2012, 12 met noot Hoevenaars

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • De begripsbepalingen van planregels in een bestemmingsplan kunnen expliciet uitsluiten dat sprake is van een activiteitencategorie als bedoeld in de bijlagen bij het Besluit m.e.r.
  • Weekmarkten zijn een vorm van detailhandel en zijn daarom niet aan te merken als recreatieve of toeristische voorziening in de zin van categorie D10.1(oud) van het Besluit m.e.r. 1994.

NB De uitspraak is gedaan onder oud recht. Sinds 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. 1994 gewijzigd en verkort tot ‘Besluit m.e.r.’ De algemene activiteit ‘recreatieve en toeristische voorzieningen’ is vervangen door meer specifieke categorieën van activiteiten uit de Europese M.e.r.-richtlijn als skihellingen, vakantiedorpen en themaparken.

Casus

Op 23 november 2011 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan ‘Stadionplein’ vastgesteld. Het plan voorziet in een gebouw met culturele voorziening en hotel, een gebouw met winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en woningen voor ouderen, en een parkeergarage onder de gebouwen en onder het Stadionplein.

Appellant betoogt onder andere dat ten onrechte geen MER is gemaakt. Omdat het plan van het Stadionplein een prettig verblijfsplein wil maken met meer dan 250.000 bezoekers per jaar, is volgens appellant categorie 10.1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 van toepassing. Dit klemt temeer omdat de stadsdeelraad de wekelijkse warenmarkt wil uitbreiden met streek-, boeken- en antiekmarkten. Omdat dit leidt tot meer dan 250.000 bezoekers per jaar, is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.

Overwegingen van de bestuursrechter
Categorie D10.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 bepaalt dat een plan-MER moet worden gemaakt of dat moet worden beoordeeld of een besluit-MER moet worden gemaakt, in het kader van een bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg van een recreatieve of toeristische voorziening die 250.000 bezoekers of meer per jaar aantrekt.
In het bestemmingsplan is gedefinieerd welke culturele en/of recreatieve/toeristische voorzieningen zijn toegestaan. Artikel 1, lid 1.18, van de planregels verstaat onder culturele voorzieningen: “Musea, (muziek)theaters, bioscopen, expositieruimten, media-activiteiten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, niet zijnde een recreatieve voorziening als bedoeld in onderdeel D onder punt 10.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994.”
Artikel 1, lid 1.46, van de planregels verstaat onder recreatieve of toeristische voorzieningen: “Leisure, spel en vermaak, ontspanningsactiviteiten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, niet zijnde een recreatieve voorziening als bedoeld in onderdeel D onder punt 10.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994.”
Uit deze artikelen volgt volgens de Afdeling dat de toegestane culturele, recreatieve en toeristische voorzieningen geen recreatieve voorzieningen als bedoeld in categorie D10.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 mogen zijn.
De Afdeling oordeelt verder dat de door het plan mogelijk gemaakte weekmarkten een vorm van detailhandel betreffen en daarom niet kunnen worden aangemerkt als recreatieve of toeristische voorziening als bedoeld in deze categorie 10.1.

Uitspraak
De Afdeling acht de beroepsgrond ongegrond.