ECLI:NL:RVS:2011:BP7155

Betreft Veehouderij Boxmeer
Datum uitspraak 09-03-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden veehouderij, milieueffectrapportage-richtlijn (m.e.r.-richtlijn), m.e.r.-richtlijn, bijlage III, Boxmeer, drempelwaarde, werkingssfeer, revisievergunning
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201006983/1/M2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Bij de vraag of ten behoeve van een revisievergunning de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden overschreden, is niet relevant of een inrichting in overeenstemming met een eerder verleende vergunning in werking is gebracht.
  • Als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten tevens een project in de zin van bijlage II van de m.e.r.-richtlijn zijn, dient niet alleen te worden gekeken naar de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., maar ook naar de factoren bedoeld in bijlage III bij deze richtlijn. Deze kunnen aanleiding geven tot de uitvoering van een m.e.r. ook als de drempelwaarden zoals genoemd in het Besluit m.e.r. niet worden overschreden (zie ook het eerdere ABRvS 17 maart 2010, zaaknr. 200904456/1/M2).

Let op: Tot dusver gold in de rechtspraak de lijn dat uit artikel 6.13 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeit dat een belanghebbende slechts beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij zienswijzen naar voren heeft gebracht. Dit is zo tenzij het niet naar voren brengen hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Bij besluiten inzake milieuvergunningen werden als onderdelen van een besluit de beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen aangemerkt. Aangezien na de invoering van de Wabo in een aantal gevallen nog steeds op grond van artikel 8.1 Wet milieubeheer besluiten inzake milieuvergunningen kunnen worden genomen, overweegt de Afdeling in gedingen die deze besluiten betreffen, de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen vanaf 1 april 2011 niet meer als besluitonderdelen in de zin van art. 6:13 aan te merken.

Casus

Op 25 mei 2010 heeft het college van B & W Boxmeer een Wm-revisievergunning verleend voor een uitbreiding van een paarden- en fokzeugenhouderij van 225 zeugen. Appellant stelt dat ten onrechte niet is beoordeeld of een m.e.r. moest worden uitgevoerd. Volgens hem moeten de dieraantallen uit de eerdere vergunningen worden meegewogen omdat de inrichting niet geheel conform die vergunningen in werking is gebracht.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling overweegt dat bij een voorgenomen uitbreiding van een veehouderij alleen een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt indien de uitbreiding meer bedraagt dan de betreffende drempelwaarde uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. De vergunning is gevraagd voor een uitbreiding van de inrichting met 255 zeugen, waardoor de in categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Het bevoegd gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. De vraag of een inrichting in overeenstemming met een eerder verleende vergunning in werking is gebracht, is een kwestie van handhaving en dus in het kader van dit geding niet aan de orde.
De inrichting waarvoor vergunning is verleend, is aan te merken als een project als bedoeld in bijlage II van de m.e.r.-richtlijn. Daarom moet niet alleen worden gekeken naar de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., maar ook naar de factoren bedoeld in bijlage III van deze richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER ook als de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit niet worden overschreden (zie ABRvS 17 maart 2010, nr. 200904456/1/M2). De Afdeling oordeelt dat de m.e.r.-gerelateerde beroepsgrond faalt. Omdat:

  • met de aanvraag wordt voldaan aan de eisen uit de Wet ammoniak en veehouderij, het bedrijf is buiten de 250 meter zone van een zeer kwetsbaar gebied gelegen,
  • er ook geen andere factoren die het opstellen van een MER noodzakelijk maken, en
  • appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat standpunt van het college ten onrechte is,

Uitspraak
Het beroep wordt ongegrond verklaard.