ECLI:NL:RVS:2010:BM8833

Betreft Meerstad-Midden
Datum uitspraak 23-06-2010
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Groningen (gemeente), Slochteren, woningbouw
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200806833/1/R1
JM 2010, 96 met noot Poortinga
Toets 2010, 3 (p. 11)

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Als de Commissie m.e.r. haar adviestermijn overschrijdt, betekent dit niet dat zij geen advies meer mag uitbrengen.
  • De aanvaardbaarheid van het MER kan pas bij de vaststelling van het plan plaatsvinden. (Een aanvaardbaarheidsbeoordeling bestaat overigens niet meer na de modernisering van m.e.r. per 1 juli 2010).
  • In een MER moeten de gevolgen van het gehele project worden beschreven, ook als slechts een deel van dit project wordt mogelijk gemaakt met het m.e.r.-plichtige bestemmingsplan. Het is daarbij wel onvermijdelijk dat de gevolgen van het deel van het project dat niet in het bestemmingsplan wordt opgenomen, en dat slechts in hoofdlijnen bekend is, op een lager detailniveau worden beschreven.

Casus

Gedeputeerde Staten (GS) van Groningen hebben goedkeuring verleend aan de bestemmingsplannen “Meerstad-Midden” die zijn vastgesteld door de gemeenteraden van Groningen en Slochteren. Deze bestemmingsplannen maken de eerste fase van een project mogelijk waarbij circa 10.000 woningen, 135 hectare bedrijventerrein, 830 hectare groen en natuur en 600 hectare water worden gerealiseerd.

Over m.e.r. zijn de volgende beroepsgronden aangevoerd:

  1. De Commissie m.e.r. heeft buiten de adviestermijn advies uitgebracht.
  2. De gemeenteraden hebben het MER pas aanvaard bij de vaststelling van de plannen. Dit is in strijd met art. 7.18, eerste lid, Wet milieubeheer (oud).
  3. Het MER is ontoereikend. Voor het gehele project Meerstad is ten onrechte niet één MER gemaakt met eenzelfde detailniveau voor de verschillende onderdelen van het project. Verder zijn de autonome ontwikkelingen niet op toereikende wijze in beeld gebracht. En is onvoldoende rekening gehouden met de aanleg van 450 ligplaatsen voor pleziervaartuigen.
  4. De goede waterkwaliteit is onvoldoende gegarandeerd. Hierbij wordt verwezen naar kanttekeningen van de Commissie m.e.r. over de waterhuishouding en –kwaliteit.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt als volgt over de m.e.r.-beroepsgronden:

  1. Vast staat dat de Commissie m.e.r. na de adviestermijn advies heeft uitgebracht. (Dit is volgens de Commissie overigens onjuist berekend waardoor het advies wel binnen de wettelijke termijn was uitgebracht) Dit betekent echter niet dat GS daarom goedkeuring aan de plannen hadden moeten onthouden. Uit de wet volgt namelijk dat de Commissie m.e.r. ook na de wettelijke adviestermijn nog een advies kan uitbrengen.
  2. Volgens art. 7.18, eerste lid, Wm (oud) vindt een ‘aanvaardbaarheidsbeoordeling’ plaats. Als het bevoegd gezag van oordeel is dat het MER niet voldoet aan de richtlijnen of de wettelijke inhoudeisen, of als het onjuistheden bevat, deelt het bevoegd gezag dit binnen zes weken na ontvangst van het MER aan de opsteller van het MER mee. Volgens de Afdeling hebben de gemeenteraden niet in strijd met dit artikel gehandeld door het MER pas te aanvaarden bij de vaststelling van de bestemmingsplannen. Het artikel is immers bedoeld voor de situaties dat het MER niet wordt aanvaard door het bevoegd gezag. (Overigens bestaat dit artikel sinds 1 juli 2010 niet meer in de Wm, na inwerkingtreding van ‘Modernisering m.e.r.).
  3. Volgens de Wm moet in het MER de voorgenomen activiteit beschreven worden. In dit geval is op twee manieren sprake van een voorgenomen activiteit. Ten eerste de voorgenomen activiteit die op grond van het bestemmingsplan binnen de planperiode van 10 jaar gerealiseerd wordt. Ten tweede de voorgenomen activiteit uit het masterplan die na deze planperiode gerealiseerd wordt. In het MER zijn zowel de gevolgen van het bestemmingsplan als van het masterplan beschreven. Dat de beschrijving over het masterplan een lager detailniveau heeft, is volgens de Afdeling onvermijdelijk. Hierover zijn immers alleen nog hoofdlijnen bekend.

    In beroep is niet duidelijk gemaakt waar verschil zou zitten in het detailniveau van de beschrijving van de gevolgen bij eindbestemmingen en uit te werken bestemmingen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat bij de gevolgbeschrijving niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

    In het MER is niet apart ingegaan op de 450 ligplaatsen. Wel is ingegaan op recreatief gebruik van het water. Er is niet aannemelijk gemaakt dat het MER op dit punt tekort schiet. Daarbij is van belang dat in het plangebied slechts een beperkt aantal milieugevoelige objecten aanwezig is.
  4. In een brief is gemotiveerd op de kanttekeningen van de Commissie m.e.r. over de waterhuishouding en –kwaliteit gereageerd. Een expertmeeting heeft geleid tot nieuwe inzichten over de aanvaardbaarheid van de fosfaatbelasting. In beroep is niet aannemelijk gemaakt dat het treffen van maatregelen onmogelijk wordt gemaakt in de plannen. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dus niet in gevaar.

Uitspraak
De beroepsgronden over m.e.r. zijn ongegrond. Het goedkeuringsbesluit van GS wordt in verband met andere dan de m.e.r.-beroepsgronden vernietigd.