ECLI:NL:RVS:2010:BM3253

Betreft Ingensche Waarden
Datum uitspraak 04-05-2010
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Hoger beroep
Trefwoorden baggerdepots, baggerspecie, zandwinning, plan-m.e.r., Natura 2000-gebieden, natuur, passende beoordeling, uiterwaarden
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200905298/1/H1
JM 2010, 87 met noot Poortinga
Toets 2010, 3 (p. 11)

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Een artikel 19-vrijstelling (WRO) of een projectbesluit (Wro) is geen plan in de zin van de Nbw 1998. Daarmee kan het dus ook niet plan-m.e.r.-plichtig zijn op grond van hoofdstuk 7 van de Wm.

Casus

Op 15 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Buren een vrijstelling op grond van het oude artikel 19 WRO verleend voor de aanleg en het gebruik van een baggerspeciedepot in de Ingensche Waarden. Dit is een project dat is opgenomen in de PKB Ruimte voor de Rivier. In het bestemmingsplan voor de uiterwaarden was bepaald dat het opslaan van baggerspecie met een aanlegvergunning van het college mogelijk was maar daaraan hadden gedeputeerde staten goedkeuring onthouden (zie voor de uitspraak daarover, zaaknr. 200402715/1). Er was inmiddels ook een reparatie van dat bestemmingsplan in procedure gebracht waarin de bestemming ‘baggerspeciedepot’ was opgenomen. Het voorontwerpbestemmingsplan is als ruimtelijke onderbouwing aan de artikel 19-vrijstelling ten grondslag gelegd.
Een milieustichting gaat in beroep onder meer met de grond dat ten onrechte geen plan-MER aan de vrijstelling ten grondslag is gelegd. De rechtbank Arnhem verklaard het beroep ongegrond. Hiertegen wordt hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingesteld. De stichting voert aan dat het MER dat is opgesteld ten behoeve van de Wm- en Wvo-vergunningen niet toereikend is voor de artikel 19-vrijstelling. Zij betogen dat nu een voorontwerpbestemmingsplan als ruimtelijke onderbouwing is gebruikt, een plan-m.e.r. had moeten worden doorlopen. Zij wijzen er tevens op dat een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) had moeten worden opgesteld, waardoor ook een plan-m.e.r.-plicht zou gelden.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kijkt naar de twee soorten plan-m.e.r.-plichten:

  1. De plan-m.e.r.-plicht op grond van artikel 7.2 Wm in samenhang met het Besluit m.e.r. 1994 (het zogenoemde gesloten systeem voor de ‘kaderstellende’ plannen);
  2. De plan-m.e.r.-plicht op grond van artikel 7.2a Wm vanwege de combinatie van een plan met een passende beoordeling (het zogenoemde open systeem; aangezien in dat geval door de wetgever niet goed uitputtend kan worden aangegeven voor welke plannen deze plicht geldt, is de invulling ervan ‘open’ gelaten).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat:
Ad 1

  • sprake is van een project als bedoeld in categorie 18.3 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994;
  • in dat onderdeel een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO (thans projectbesluit op grond van de Wro) niet wordt genoemd als een besluit waarvoor een m.e.r.-plicht als bedoeld in artikel 7.2 Wm geldt (immers kolom 4 spreekt alleen van vergunningen als de Wm- of de Wvo-vergunning, thans Waterwetvergunning);
  • de ruimtelijke onderbouwing die wordt gevormd door een bestemmingsplan (zijnde een kolom 3 plan) maakt dit niet anders, want niet het besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan ligt voor, maar de artikel 19-vrijstelling.

Ad 2

  • artikel 7.2a Wm ziet op een plan als bedoeld in de Nbw 1998;
  • een artikel 19-vrijstelling (thans projectbesluit) voor een project kan niet op één lijn worden gesteld met de vaststelling van een plan. Op projecten is de vergunningplicht van artikel 19d Nbw 1998 van toepassing zodat artikel 7.2a Wm niet van toepassing is op een artikel 19-vrijstelling of een projectbesluit. In een uitspraak van 31 maart 2010 (zaaknr. 200908623/1/H1) was dit ook uitgemaakt, al gaat die uitspraak niet over m.e.r.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 19 juni 2009 wordt bevestigd.