ECLI:NL:XX:2011:BP9929

Betreft Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Belgiƫ (Inbreuk)
Datum uitspraak 24-03-2011
Rechtsprekende instantie  Europese Hof van Justitie
Proceduresoort Beroep
Trefwoorden milieueffectrapportage-richtlijn (m.e.r.-richtlijn), drempelwaarde, alternatieven, grensoverschrijdende milieugevolgen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer C-435/09
JM 2011, 61 met noot Hoevenaars
Toets 2011, 2 (p. 15)

Conclusies voor de mer praktijk

  • Een lidstaat die bij het vaststellen van drempelwaarden alleen rekening houdt met de omvang van de projecten zonder de overige in bijlage III bij de M.e.r.-richtlijn opgenomen criteria in aanmerking te nemen, heeft de ruimte die een lidstaat heeft bij het omzetten van de M.e.r.-richtlijn in nationaal recht, overschreden (zie HvJ EG 15 oktober 2009, Commissie/Nederland, zaak C-255/08).
  • De m.e.r.-procedure vereist dat de aanvrager een schets van de voornaamste alternatieven moet toevoegen.
    • Nationale drempelwaarden dienen in dezelfde eenheden te worden uitgedrukt als de desbetreffende drempelwaarden uit bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn.
    • Indien bij projecten opgenomen op bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn geen drempelwaarde is opgenomen, is het niet geoorloofd dat op nationaal niveau wel te doen.
    • De richtlijnbepaling over het verstrekken van informatie bij vermoedelijke grensoverschrijdende milieugevolgen moet in het nationale recht worden omgezet (artikel 7, eerst lid, sub b M.e.r.-richtlijn).

Casus

Op 24 maart 2011 heeft het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan over het door de Europese Commissie ingesteld beroep tegen België. De Europese Commissie is van mening dat de m.e.r.-bepalingen van het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet in overeenstemming met de M.e.r.-richtlijn zijn.

  • Wat betreft het Vlaamse Gewest betoogt de Commissie dat de vastgestelde drempelwaarden voor verschillende projecten die in bijlage II bij de M.e.r.-richtlijn staan, alleen rekening houden met de omvang van het project. De overige in bijlage III genoemde criteria zijn niet betrokken. Bovendien kan de m.e.r.-plicht gemakkelijk worden omzeild door splitsing van de projecten, waardoor de in bijlage III bij de M.e.r.-richtlijn genoemde criteria ook niet in aanmerking worden genomen. In beide gevallen ontstaat volgens de Commissie strijd met de M.e.r.-richtlijn.
  • Wat betreft het Waalse Gewest betoogt de Commissie dat
    1) de drempelwaarde voor waterwegen en havens voor binnenscheepvaart (punt 8, sub a, van bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn) niet correct in de Waalse regeling is omgezet omdat deze in aantal schepen en niet in tonnages is uitgedrukt;
    2) ten onrechte een drempelwaarde is opgenomen voor industriële installaties voor de vervaardiging van papierpulp, papier en karton, terwijl de richtlijn geen drempel bepaalt;
    3) de richtlijnbepaling over het verstrekken van informatie bij vermoedelijke grensoverschrijdende milieugevolgen is niet omgezet, omdat de Waalse regelgeving niet verplicht om informatie te verschaffen over de aard van de beslissing die kan worden genomen.
  • De beroepsgrond met betrekking tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft net als bij het Vlaamse gewest de vastgestelde drempelwaarden. Daarom wordt er in deze samenvatting geen aparte aandacht aan besteed.

Overwegingen van het Europese Hof van Justitie
Het Europese Hof van Justitie oordeelt als volgt over de beroepsgronden van:

  • het Vlaamse Gewest
    • Een lidstaat overschrijdt de grenzen van de beoordelingsmarge uit de M.e.r.-richtlijn wanneer bij het vaststellen van drempelwaarden alleen rekening wordt gehouden met de omvang van de projecten zonder de overige criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn in aanmerking te nemen (zie HvJ EG 15 oktober 2009, Commissie/Nederland, zaak C-255/08).
    • België meent dat de Vlaamse regelgeving dusdanig lage drempelwaarden kent dat geen enkel project dat de desbetreffende drempel niet overschrijdt aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Volgens het Hof kan echter zelfs een project van beperkte omvang een aanzienlijk milieueffect hebben, met name wegens de aard of de ligging ervan.
    • Daarnaast stelt België dat de uitvoering van de M.e.r.-richtlijn wordt gewaarborgd door de nationale besluitvormingsprocedures voor het verkrijgen van een stedenbouwkundige of een milieuvergunning. Het Hof stelt dat het een lidstaat vrijstaat een andere dan de bij de M.e.r.-richtlijn ingevoerde beoordelingsprocedure te gebruiken. Die alternatieve procedure moet dan wel voldoen aan de eisen van de M.e.r.-richtlijn. Het Hof meent dat België niet heeft aangetoond dat de aanvrager in deze alternatieve procedures een schets van de voornaamste alternatieven moet toevoegen, zoals de M.e.r.-richtlijn vereist.
  • het Waalse Gewest
    • De Waalse regelgeving is onvolledig wat betreft de drempelwaarde van de m.e.r.-plicht ten aanzien van waterwegen en havens voor de binnenscheepvaart omdat deze is uitgedrukt in het aantal schepen (25 schepen) en niet in tonnages (schepen van meer dan 1.350 ton).
    • De M.e.r.-richtlijn bepaalt volgens het Hof dat de lidstaten moeten verzekeren dat een vergunning is vereist voor projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben. Bovendien mag deze vergunning pas worden verleend als de effecten van een project zijn beoordeeld. De projecten waarvoor dit geldt, staan omschreven in artikel 4 van de M.e.r.-richtlijn. Dit artikel bepaalt dat de in bijlage I van de M.e.r.-richtlijn genoemde projecten moeten worden onderworpen aan een m.e.r. Projecten betreffende industriële installaties voor de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen vallen onder deze bijlagen. Omdat daarbij geen drempelwaarde is opgenomen moeten zij als zodanig systematisch worden onderworpen aan een m.e.r. Lidstaten kunnen dergelijke projecten dan ook niet aan m.e.r. onttrekken door, bijvoorbeeld, een drempel vast te stellen waaronder geen m.e.r. verplicht is.
    • België betoogt dat artikel 7, eerste lid, sub b, van de M.e.r.-richtlijn niet hoeft te worden omgezet in nationaal recht omdat dit artikel een samenwerkingsverplichting tussen lidstaten en geen rechten voor particulieren creëert. Het Hof volgt dit betoog niet. Het artikel bepaalt dat bij vermoedelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten informatie over de aard van de te nemen beslissing moet worden verstrekt aan het land waar de effecten zullen optreden. Dit is dwingend geformuleerd . Omdat in het Waalse recht een dergelijk voorschrift ontbreekt, is sprake van een incorrecte of onvolledige omzetting.

Uitspraak
Het Hof acht alle beroepsgronden gegrond.