ECLI:NL:XX:2009:BK7141

Betreft Hoogspanningsleiding Italiƫ - Oostenrijk
Datum uitspraak 10-12-2009
Rechtsprekende instantie  Europese Hof van Justitie
Proceduresoort
Trefwoorden hoogspanningsleidingen, grensoverschrijdende projecten
Bronnen vindplaats

Zaaknummer C-205/08
JM 2010, 34 met noot Poortinga

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Voor het bepalen van de m.e.r.-plicht is het niet van belang of een project wel of niet grensoverschrijdend is.

Casus

Alpe Adria, een Italiaanse onderneming, wil een grensoverschrijdende hoogspanningsleiding van 220 kV aanleggen om het net van een Italiaanse onderneming aan te sluiten op een Oostenrijkse onderneming. De Kärtner Landesregierung (Oostenrijk) is verzocht een vaststellingsbesluit te nemen voor de aanleg en exploitatie van dit project op Oostenrijks grondgebied. Het project omvat in Oostenrijk een bovengrondse leiding van 7,4 km en een schakelstation. Op Italiaans grondgebied is de leiding 41 km. Volgens de Kärtner Landesregierung hoeft er geen milieueffectrapport (MER) voor dit project gemaakt te worden, omdat het Oostenrijkse gedeelte de m.e.r.-drempelwaarde van 15 km niet overschrijdt.

De Umweltanwalt (milieu-inspecteur van justitie) heeft beroep ingesteld. Hierop heeft de Umweltsenat het Europees Hof van Justitie de prejudiciële vraag gesteld of op grond van de Europese M.e.r.-richtlijn een MER uitgevoerd moet worden voor een hoogspanningsleiding-project dat grensoverschrijdend is en waarvan slechts een gedeelte met een lengte van minder dan 15 km (de drempelwaarde) is gelegen op het grondgebied van de lidstaat.

Overwegingen van het Europese Hof van Justitie
Het Hof stelt vast dat op grond van de Europese M.e.r.-richtlijn voor het totale project, dat een lengte van 48,4 km heeft, een m.e.r.-plicht geldt. Dit geldt ook nu het project grensoverschrijdend is. Daarbij overweegt het Hof:

  • Al eerder is door het Hof vastgesteld dat de M.e.r.-richtlijn een ruime werkingssfeer en een breed doel heeft.
  • Benadrukt moet worden dat de M.e.r.-richtlijn een algehele beoordeling van de effecten van projecten op het milieu beoogt, los van de vraag of het eventueel een grensoverschrijdend project betreft.
  • Lidstaten moeten de M.e.r.-richtlijn uitvoeren op een wijze die volledig strookt met de eisen die daarin worden gesteld met het oog op de essentiële doelstelling.
  • Het Hof heeft al eerder geoordeeld dat de doelstelling van de M.e.r.-richtlijn niet mag worden gefrustreerd door projecten op te splitsen. Verder mag het buiten beschouwing laten van het cumulatieve effect van verscheiden projecten niet tot gevolg hebben dat, hoewel projecten in onderlinge samenhang aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, zij aan de m.e.r.-plicht onttrokken worden.
  • Het Hof oordeelt in het algemeen dat de in bijlage I van de M.e.r.-richtlijn genoemde projecten die grensoverschrijdend zijn, niet uitgezonderd kunnen worden van de toepassing van de richtlijn. Een dergelijke uitzondering zou ernstige afbreuk doen aan de doelstelling van de M.e.r.-richtlijn.

Uitspraak
Het antwoord op de prejudiciële vraag is dat in dit geval een MER gemaakt moet worden, ook al is het project grensoverschrijdend en is het gedeelte dat in de betreffende lidstaat ligt korter dan de m.e.r.-drempelwaarde.