ECLI:NL:RVS:2014:577

Betreft Inpassingsplan Traverse Dieren
Datum uitspraak 14-02-2014
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden verkeersmodel, inpassingsplan
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201307400/1/R6

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het besluit waarvoor een MER is opgesteld, mag worden gebaseerd op een nieuwer verkeersmodel dan het model dat is gebruikt ten tijde van het opstellen van het MER.

Casus

Op 26 juni 2013 hebben provinciale staten van Gelderland het inpassingsplan “Traverse Dieren” vastgesteld. Het plan voorziet in de reconstructie van de N348 en de N786 te Dieren.

Twee appellanten stellen dat bij de vaststelling van het inpassingsplan is uitgegaan van het Regionale Verkeersmodel (hierna: RVMK) 2011, terwijl het milieueffectrapport uitgaat van het RVMK 2008. Provinciale staten hebben volgens hen te weinig inzicht hebben geboden in de verschillen tussen deze twee modellen. Het RVMK 2011 gaat uit van het Nieuw Regionaal Model (hierna: NRM) dat twee verschillende scenario’s kent. Het is onduidelijk van welk scenario bij het inpassingsplan is uitgegaan.

NB De Commissie m.e.r. heeft over dit MER (en de aanvulling daarop) geadviseerd onder projectnummer 2445 en is van oordeel dat de essentiële informatie in het aangevulde MER op één onderdeel niet aanwezig is. Het voorkeursalternatief leidt tot een zeer geringe toename van stikstofdepositie op reeds overbelaste Natura 2000-gebieden. Niet aannemelijk is gemaakt dat aantasting van natuurlijke kenmerken van die gebieden is uitgesloten.

Overwegingen van de bestuursrechter
Provinciale staten hebben ter zitting toegelicht dat in het MER, waarin de verschillende mogelijke alternatieven zijn onderzocht, gebruik is gemaakt van het RVMK 2008, omdat dat destijds het beste verkeersmodel was dat beschikbaar was. Nadat één van de alternatieven was gekozen, zijn de gevolgen daarvan voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit beoordeeld met het beste verkeersmodel dat op dat moment beschikbaar was, het RVMK 2011. De twee verkeersmodellen produceren volgens provinciale staten vergelijkbare resultaten. Wat betreft het NRM is volgens provinciale staten uitgegaan van het scenario met de hoogste groei, het zogenoemde "Global Economy"-scenario.

Deze toelichting is door appellanten niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het inpassingsplan wat betreft de gebruikte verkeersmodellen niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

NB Een deels vergelijkbaar vraagstuk was aan de orde in de uitspraak ABRS 19 februari 2014, zaaknr. 201306287/1/R6 over het bestemmingsplan “Buitengebied, Ontbrekende Schakel N316”. Dit plan voorziet in een verbindingsweg tussen de N335 en de N3816 in de gemeente Montferland. De Commissie m.e.r. heeft over het MER bij dat plan geadviseerd onder projectnummer 2395 en is van oordeel dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is.

Een appellant betwist de nut en noodzaak van de schakel. Hij stelt daarbij dat de verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het MER achterhaald zijn. Volgens hem zijn de verkeersintensiteiten lager. Hij voert aan dat te betwijfelen is of de woningbouwprojecten weer op gang zullen komen vanwege de economische crisis en de bevolkingskrimp.

Over de gehanteerde verkeersgegevens in het MER van 6 november 2012 zegt de raad, naar aanleiding van het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage en de naar voren gebrachte zienswijzen, een nadere analyse te hebben uitgevoerd met een actueel verkeersmodel. Deze analyse is neergelegd in de notitie "Onderbouwing verkeersanalyse nog steeds actueel getoetst op doelbereik" van 17 april 2013. Daaruit volgt dat weliswaar moet worden uitgegaan van 15 tot 20 procent lagere verkeersintensiteiten dan in het MER, maar dat ook dan de geschetste problemen zich zullen voordoen. De effecten van de economische crisis worden volgens de raad betrokken in het verkeersmodel. De Afdeling oordeelt dat de raad zich heeft mogen baseren op de notitie van 17 april 2013.

Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepen van enkele appellanten gedeeltelijk gegrond vanwege beroepsgronden over hun woon- en leefklimaat en vernietigt een deel van het vaststellingsbesluit. Voor het overige worden de beroepen ongegrond verklaard.