ECLI:NL:RVS:2013:2026

Betreft Bestemmingsplan De Waterkanten, Lisse
Datum uitspraak 20-11-2013
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - enkelvoudig
Trefwoorden bestemmingsplannen, vormvrije m.e.r.-beoordeling, woningbouw, uitnodingsplanologie, stedelijke ontwikkeling
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201304633/1/R6

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • De aanleg van een HOV-verbinding en de verbreding van een N-weg tussen of nabij woningbouwgebieden, zijn onvoldoende om te spreken van samenhang tussen die gebieden en van cumulatie van projecten als bedoeld in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn.

Casus

Op 28 februari 2013 heeft de gemeenteraad van Lisse het bestemmingsplan “De Waterkanten” vastgesteld. Dit plan maakt de herontwikkeling van het gebied De Waterkanten mogelijk. De herontwikkeling omvat onder meer de bouw van ruim 300 woningen, een sportcomplex, wijkvoorzieningen en een sloepenhaven langs de Ringvaart.

Enkele appellanten hebben aangevoerd dat ten onrechte geen milieueffectrapport is gemaakt. Volgens hen bestaat er een zodanige samenhang tussen de woningbouw in het project De Waterkanten en de woningbouw die deel uitmaakt van het project Westflank Haarlemmermeer dat voor de totale ontwikkeling een milieueffectrapport moest worden gemaakt. De samenhang blijkt volgens hen onder meer uit de verbreding van de N207 en de voorgenomen aanleg van een HOV-verbinding met brug via De Waterkanten en Lisserbroek naar Schiphol.

De raad stelt dat geen milieueffectrapport hoefde te worden gemaakt. Volgens hem volstond de verrichte vormvrije m.e.r.-beoordeling. De voorgenomen activiteiten blijven namelijk ruimschoots onder de drempelwaarden voor de relevante categorieën van onderdeel D uit het Besluit m.e.r. Op grond van de vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft de raad geconcludeerd dat een milieueffectrapport niet noodzakelijk is. Volgens de raad bestaat er afgezien van de geplande busverbinding geen relatie tussen het project De Waterkanten en de andere nieuwbouwprojecten. Over de brug is volgens de raad nog geen planologisch besluit genomen.

Overwegingen van de bestuursrechter
In categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het bestemmingsplan is in categorie D11.2 aangewezen als plan in kolom 3 en als besluit in kolom 4. Nu dit bestemmingsplan de voorgenomen woningbouw bij recht mogelijk maakt en het bestemmingsplan niet het kader vormt voor een wijzigings- of uitwerkingsplan zoals opgenomen in kolom 4, is de milieueffectrapportage voor besluiten aan de orde.

Niet in geschil is dat het gaat om een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 met een omvang die de grenswaarden van deze categorie niet overschrijdt. Dit betekent dat niet de formele, maar de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden verricht. Ter beoordeling staat slechts of terecht is geconcludeerd dat op grond van de selectiecriteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn de activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft en dat een formele m.e.r.-beoordeling daarom achterwege kon blijven.

De criteria van bijlage III van de m.e.r.-richtlijn hebben onder meer betrekking op de kenmerken van het project (waaronder de cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft de raad de voorgenomen activiteiten getoetst aan deze criteria en in hun onderlinge samenhang bezien.

Volgens appellanten heeft de raad daarbij ten onrechte de samenhang met de woningbouw van project Westflank Haarlemmermeer niet beschouwd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er samenhang bestaat tussen de woningbouw van het plan en van het project Westflank Haarlemmermeer. Dat in de toekomst mogelijk een HOV-verbinding met brug tussen Lisse en de Haarlemmermeer wordt aangelegd, is daarvoor onvoldoende. Ook de verbreding van de ten noorden van Lisse gelegen N207 is onvoldoende om een samenhang aan te nemen. Voorts is ter zitting gebleken dat nog niet zeker is of het woningbouwproject Westflank Haarlemmermeer wordt gerealiseerd. De raad mocht op grond van de m.e.r.-beoordeling dan ook concluderen dat geen milieueffectrapport hoefde te worden gemaakt.

NB In haar uitspraak van 3 juli 2013, zaaknr. 201209539/1/R4, gaf de Afdeling een andere invulling aan een cumulatie van projecten als bedoeld in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn. Zij oordeelde dat de ontgrondingen die in elkaars directe nabijheid zijn gelegen, tezamen moet worden genomen bij de bepaling of een m.e.r.-beoordelingsplicht aan de orde is.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep, voor zover ingesteld door enkele appellanten deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.