ECLI:NL:RVS:2011:BR4644

Betreft N201 aansluitingen bodemuitspraak
Datum uitspraak 10-08-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Hoger beroep
Trefwoorden wegen, N201, overgangsrecht, concrete beleidsbeslissing
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201101476/1/H4

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Opname van een tracé in een streekplanherziening en -uitwerking zonder dat sprake is van een concrete beleidsbeslissing (zoals mogelijk was onder de oude WRO, red.) wordt beschouwd als een m.e.r.-plichtige besluit waarmee het tracé is vastgesteld.
  • Dat een besluit over een m.e.r.-plichtig plan niet voor beroep vatbaar is, maakt niet uit voor de vraag of de m.e.r.-plicht verwerkt is. Wel kan dan bij het eerstvolgende, voor beroep vatbare besluit het MER inhoudelijk in dat beroep aan de orde komen.

    Red.: categorie 1.2 en 1.5 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 (oud) noemde als het m.e.r.-plichtige besluit onder meer de vaststelling van het tracé door het provinciaal bestuur. Zo’n vaststelling kon plaatsvinden zonder opname van een concrete beleidsbeslissing. De uitspraak moet in het licht van deze constructie worden gelezen.

Let op: deze uitspraak is op grond van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening en het oude Besluit m.e.r. Per 1 april 2011 is een nieuw Besluit mer in werking. Er heeft daarin een verschuiving plaatsgevonden van een aantal categorieën van de C- naar de D-lijst.

Casus

Feiten
Op 4 juni 2009 heeft het college van B & W van Haarlemmermeer aan de provincie Noord-Holland een vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor de aanleg van twee aansluitingen van de N201 op de Rijksweg A4, inclusief verbindingswegen. Op dezelfde dag heeft het college aan de provincie een aanlegvergunning verleend voor de aanleg van deze aansluitingen. Tegen de besluiten van 4 juni 2009 is beroep ingesteld waarbij gesteld is dat ten onrechte geen m.e.r. is doorlopen voor de vrijstelling op grond van artikel 19 WRO (oud).

Rechtbank
De rechtbank Haarlem heeft het beroep gegrond verklaard (zie uitspraak van de rechtbank Haarlem, 12 januari 2011, zaaknummers 09/3718 en 09/3719). Daarbij achtte de rechtbank, de uitspraak ABRvS 21 januari 2009 relevant zaaknr. 200800347/1. Deze ABRvS-uitspraak gaat over het goedkeuringsbesluit inzake een woningbouwproject. Op een bepaald woningbouwproject was categorie 11.1 van onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. 1994 van toepassing. De desbetreffende locatie was al eerder als woningbouwlocatie aangewezen in een concrete beleidsbeslissing (cbb). Deze cbb was opgenomen in een streekplanherziening waarvoor reeds een MER was gemaakt. Mede op basis van artikel II Wijzigingsbesluit oordeelde de Afdeling dat het desbetreffende bestemmingsplan niet diende te worden aangemerkt als het eerste besluit dat voorziet in een deel van de m.e.r.-plichtige activiteit. Daarom bestond geen m.e.r.-plicht meer voor dat bestemmingsplan.
Volgens de rechtbank Haarlem is artikel II Wijzigingsbesluit op de onderhavige situatie van toepassing. De in de uitspraak van 21 januari 2009 gegeven uitleg met betrekking tot de streekplanherziening kan volgens de rechtbank in dit geval niet worden gevolgd. De reden daarvoor is dat de streekplanherziening en -uitwerking niet als eerste besluit kunnen worden aangemerkt. Deze bevatten namelijk geen concrete beleidsbeslissing. Bovendien kon de beoordeling van de milieueffecten opgenomen in het MER bij deze streekplanherziening niet aan een rechterlijke toets worden onderworpen. Het vrijstellingsbesluit van B & W van Haarlemmermeer van 4 juni 2009 dient daarom als eerste besluit dat voorziet in de aanleg van de N201 te worden aangemerkt. Daarvoor is ten onrechte geen m.e.r. verricht.

Vervolg
Tegen de uitspraak van de Rechtbank Haarlem hebben de provincie en het college hoger beroep ingesteld, en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, te weten: de schorsing van de uitspraak van de rechtbank. Deze schorsing is uitgesproken door de Voorzitter op 4 maart 2011 (zaaknr. 201101476/2/H1). Vervolgens heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak in de hoofdzaak gedaan.
In hoger beroep hebben de provincie en het college aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat ten behoeve van de vrijstelling een m.e.r. had moeten worden doorlopen. Zij voeren aan dat:

  • het tracé van de N201 is vastgelegd in de streekplanherziening N201/Aalsmeer en de streekplanuitwerking N201 A4 Haarlemmermeer; en
  • in het kader van de vaststelling daarvan in 2002 door GS reeds een MER is opgesteld.
    De m.e.r.-plicht zou om deze reden al uitgewerkt zijn.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt het volgende:

  • Een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO wordt via de definitiebepaling in Onderdeel A van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 (oud) aan een plan gelijkgesteld als deze in kolom 4 van de Onderdelen C en D staat.
  • In geval van de aanleg van een autosnelweg of autoweg, niet zijnde een hoofdweg (categorie C 1.2) is het maken van een MER verplicht voor besluiten door het provinciaal bestuur of het gemeentebestuur die gaan over de vaststelling van het tracé of wel bij het ontbreken daarvan van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan wanneer dat het tracé bepaalt. In geval van categorie C 1.5 (wijziging of uitbreiding van deze weg ) geldt hetzelfde.
  • Niet in geschil is dat het tracé van de N20 in de streekplanherziening en –uitwerking is vastgelegd. Deze herziening bevatte geen concrete beleidsbeslissing. De gemaakte MER bij de herziening is niet aan een rechterlijke toets onderworpen.
  • In het midden kan blijven of de activiteit valt onder categorie 1.2 of categorie 1.5 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het m.e.r.-plichtige besluit is in kolom 4 van onderdeel C voor beide categorieën namelijk hetzelfde geformuleerd.
  • In dit geval gold vóór de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit van 16 augustus 2006 (Stb. 2006, 388) de vaststelling van het tracé van de N201 door het provinciaal bestuur als het m.e.r.-plichtige besluit. Dat tracé is vastgesteld in de streekplanherziening en -uitwerking van september 2002 en in dat kader is een m.e.r. uitgevoerd. Ten tijde van het vrijstellingsbesluit van 4 juni 2009 was daarom reeds voldaan aan m.e.r.-plicht. Het overgangsrecht als bedoeld in artikel II van het Wijzigingsbesluit is, anders dan de Rechtbank oordeelde dus niet van toepassing. Dat de in het kader van de streekplanherziening en -uitwerking gemaakte MER niet aan een rechterlijke toets is onderworpen, doet daar niet aan af. De gestelde ondeugdelijkheid van dat MER kan in de onderhavige procedure aan de orde worden gesteld. (zie ABRvS 4 juli 2001, zaaknr. 200000447/1).

Uitspraak
De betogen van de provincie en het college van B en W slagen. De uitspraak van de Rechtbank Haarlem wordt vernietigd.