ECLI:NL:RVS:2009:BH3988

Betreft Dijkversterkingsplan Bergambacht - Ammerstol - Schoonhoven
Datum uitspraak 25-02-2009
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden dijken, Bergambacht, Schoonhoven, alternatieven, meest milieuvriendelijk alternatief (MMA), doorwerking, dijkversterkingen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200800340/1
JM 2009, 72 met noot Poortinga en Van Velsen

Conclusies voor de mer praktijk

  • Niet alle alternatieven hoeven in een MER beschreven te worden, mits goed gemotiveerd wordt waarom een alternatief buiten beschouwing wordt gelaten.
  • Er hoeft niet gekozen te worden voor het meest milieuvriendelijk alternatief, mits dit goed gemotiveerd wordt.
  • Dat er ook andere methoden bestaan om onderzoek uit te voeren, betekent niet dat een gebruikte methode onjuist is.

Casus

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben het dijkversterkingsplan “Bergambacht-Ammerstol-Schoonhoven” van het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard goedgekeurd. Degenen die in beroep zijn gegaan, hebben aangevoerd dat:

  • de gekozen variant te veel afwijkt van de in het MER genoemde uitgangspunten ten aanzien van het behoud van de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  • alternatieven die zij hebben aangedragen beter zouden aansluiten bij de genoemde uitgangspunten;
  • het geotechnische onderzoek gebruik maakt van een te conservatieve berekeningsmethode. Er zou met minder zware dijkversterkingsmaatregelen kunnen worden volstaan.

Overwegingen van de bestuursrechter
In het MER staat dat tijdens het zoeken naar oplossingen rekening is gehouden met onder meer het zoveel mogelijk ontzien en waar mogelijk versterken van landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden en met het voorkomen van extreme meerkosten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) stelt vast dat het dijkversterkingsplan is afgeleid van de in het MER onderzochte alternatieven. Op een aantal punten is afgeweken van het MMA in verband met meerkosten en het feit dat het plan reeds zeer hoge kosten kent. De Afdeling acht dit in beginsel redelijk.
Dat het hoogheemraadschap en Gedeputeerde Staten de twee aangedragen alternatieven niet hebben aangemerkt als “redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven” en dus niet hebben onderzocht in het MER, acht de Afdeling terecht. De aangedragen alternatieven kennen allebei namelijk aanzienlijke meerkosten en hebben uitvoeringsrisico’s.
Degenen die in beroep zijn gegaan stellen op basis van een deskundigenrapport dat de gehanteerde methode in het geotechnische onderzoek voor het MER te conservatief is. De Afdeling merkt hierover op dat het feit dat er andere methoden bestaan om de stabiliteit van een dijk te berekenen niet met zich meebrengt dat de gehanteerde methode als onjuist dient te worden beschouwd. Er is niet aannemelijk gemaakt dat het gebruikte onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat dit niet in de besluitvorming betrokken had mogen worden.

Uitspraak
De beroepsgronden over m.e.r. zijn ongegrond.