ECLI:EU:C:2012:159

Betreft HvJ Planintrekking
Datum uitspraak 22-03-2012
Rechtsprekende instantie  Europese Hof van Justitie
Proceduresoort Prejudiciƫle beslissing
Trefwoorden SMB-richtlijn, plan-m.e.r.
Bronnen vindplaats Zaaknummer C-567/10

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Ook de intrekking van een plan kan plan-m.e.r.-plichtig zijn.
  • Ook een niet-verplicht plan kan plan-m.e.r.-plichtig zijn; voldoende is dat de procedure van het plan wettelijk of bestuursrechtelijk is voorgeschreven.

Casus

Op 18 april 2013 heeft het Hof twee prejudiciële vragen van het Belgische Grondwettelijk Hof beantwoord. Het hoofdgeding heeft betrekking op het verzoek van appellanten om een aantal bepalingen te vernietigen van de ordonnantie van 14 mei 2009 tot wijziging van de ordonnantie van 13 mei 2004. Die ordonnantie ratificeert het Brussels wetboek van ruimtelijke ordening (hierna: ‘ordonnantie van 2009’). Volgens hen zijn enkele artikelen van het wetboek in strijd met de Smb-richtlijn, omdat ze niet de verplichting opleggen om bij een volledige of gedeeltelijke intrekking van een bijzonder bestemmingsplan een plan-MER te maken. Volgens de appellanten ziet artikel 2, sub a, Smb-richtlijn niet alleen op de vaststelling en de wijziging van plannen, maar ook op de intrekking daarvan. Bovendien omvat ‘plannen en programma’s’ als bedoeld in artikel 2, sub a, Smb-richtlijn ook de vrijwillige plannen en programma’s dan wel de vrijwillige intrekking ervan.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is van mening dat een bestemmingsplan, na intrekking, niet langer het normatieve kader voor de toekenning van vergunningen voor projecten in het betrokken gebied bepaalt en daarom niet onder de werking van de Smb-richtlijn valt.

Volgens de verwijzende rechter ziet artikel 2, sub a, Smb-richtlijn niet op de intrekking van bestemmingsplannen, maar blijkt uit artikel 3, tweede lid, Smb-richtlijn dat een MER moet worden gemaakt voor nationale besluiten die het kader vormen voor de afgifte van vergunningen voor projecten. De verwijzende rechter is daarom van mening dat de intrekking van een bestemmingsplan aan een MER moet worden onderworpen.
De verwijzende rechter merkt verder op dat de Smb-richtlijn alleen van toepassing is op plannen en programma’s die door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn voorgeschreven. Partijen zijn het echter oneens over de vraag of bijzondere bestemmingsplannen verplicht moeten worden vastgesteld.

Prejudiciële vragen:
1. Vallen onder de definitie van ‘plannen en programma’s’ van artikel 2, sub a, Smb-richtlijn, tevens de procedures voor gehele of gedeeltelijke opheffing van een plan?
2. Dient het woord ‘voorgeschreven’ in artikel 2, sub a, Smb-richtlijn zo te worden uitgelegd, dat plannen worden uitgesloten waarin de nationale wetgeving weliswaar voorziet, maar die niet verplicht door de bevoegde overheid moeten worden vastgesteld?

Overwegingen van het Hof
Hoofddoel van de Smb-richtlijn is dat plannen en programma’s die aanzienlijke milieueffecten hebben, bij de voorbereiding en vóór de vaststelling ervan, aan een plan-MER worden onderworpen. De Smb-richtlijn voorziet in de minimale procedurele voorschriften voor het plan-MER. Het Hof verwijst in dit verband naar zijn arrest van 17 juni 2010, C-105/09 en C-110/09 (Inter-Environment Wallonie en Terre Wallone, zaaknr. C-105/09, HvJ 17 juni 2010 Terre Wallone).

De Smb-richtlijn is van toepassing op door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voorgeschreven plannen en programma’s die door een instantie op nationaal, regionaal of lokaal niveau worden opgesteld en/of vastgesteld om met een wetgevingsprocedure door het parlement of de regering te worden vastgesteld, en op de wijzigingen ervan.
Een beperkte letterlijke uitleg van het begrip ‘voorgeschreven’ in de zin van artikel 2, sub a, Smb-richtlijn kan niet worden aanvaard, omdat dan alle plannen en programma’s waarvan de vaststelling in de nationale wetgevingen wordt geregeld – bestemmingsplannen in het bijzonder – zouden worden uitgesloten, om de enkele reden dat de vaststelling niet onder alle omstandigheden verplicht is.

De intrekking van een bestemmingsplan kan aanzienlijke milieugevolgen hebben, omdat het wettelijke referentiekader wijzigt. In de Smb-richtlijn wordt de intrekking niet letterlijk genoemd, alleen de plannen en programma’s en de wijzigingen daarvan, maar de bepalingen moeten ruim worden uitgelegd gelet op de effecten van een intrekkingsbesluit. Als het ingetrokken besluit echter behoort tot een hiërarchische orde van handelingen inzake de ruimtelijke ordening valt de intrekking in beginsel niet onder de werking van de Smb-richtlijn, indien:

  • deze besluiten bepalingen bevatten die de bestemming van de grond voldoende duidelijk aangeven;
  • deze besluiten zelf het voorwerp van een MER zijn geweest;
  • aangenomen mag worden dat er voldoende rekening is gehouden met de belangen die de Smb-richtlijn beoogt te beschermen.

Uitspraak
Het Hof antwoordt bevestigend op de prejudiciële vragen.